[Op 13 en 14 juni 2003 organiseerde het bureau FOM (Freedom of the Media) van de OVSE (de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa) een conferentie over vrijheid van de media en internet. Het resultaat daarvan: de zogeheten Amsterdam recommendations, aanbevelingen die namens de OVSE/FOM naar alle aangesloten lidstaten zijn gestuurd. Eerdere teksten die ik voor de OVSE/FOM ter voorbereiding van dit congres schreef, zijn
- Freedom of the internet, our new challenge (met Christiane Hardy), gepubliceerd in het OVSE Jaarboek van 2002;
- From quill to cursor, gepubliceerd in het boek onder dezelfde titel, dat als voorbereiding van de conferentie diende.
vlak voor de opening van het congres
nternet, wijd verspreid en ver vertakt als het is, is feitelijk piepjong. Diensten als e-mail en discussiegroepen zijn weliswaar ouder, maar de ‘big bang’ vond precies tien jaar geleden plaats. 1993 was het jaar dat de eerste webbrowser werd gelanceerd, het jaar dat het Witte Huis en de VN een website openden, en tevens het jaar dat het grote publiek toegang kreeg tot het net. In die tien jaar is het internet onvoorstelbaar rap gegroeid. Inmiddels worden er wereldwijd een paar miljard mails per dag verstuurd, zijn er bijna vijftigduizend discussiegroepen op Usenet en ligt het totale aantal webpagina’s ver boven de drie miljard.
De crux van het net is dat mensen, waar ook ter wereld, informatie kunnen opvragen en uitwisselen. Regelmatig betreft het informatie die overheden hun bevolking liever willen onthouden of binnen hun landsgrenzen zelfs verboden hebben. Waar censuur op tijdschriften of kranten betrekkelijk makkelijk is te realiseren, is dat op internet lastiger, juist door het open en internationale karakter van het net. Er is immers altijd wel een land te vinden waar dergelijke informatie wel legaal en vrij voorhanden is. Nadat Singapore websites verbood waar politieke of religieuze discussies plaatsvonden die niet met het nationale beleid strookten, weken zulke sites uit naar andere landen; de meeste van die sites zijn daardoor nog steeds lokaal toegankelijk. Australië heeft betrekkelijk strenge fatsoenseisen opgesteld waaraan websites in dat land moeten voldoen, maar het land kan – tenzij het tot draconische, Chinese maatregelen overgaat – niet voorkomen dat haar onderdanen sites in het buitenland bezoeken die de nationale toets der kritiek niet kunnen doorstaan.
In de tien jaar dat het net stormenderhand groeide, zijn de censuurmaatregelen die overheden treffen echter ook volwassener geworden – en daarmee efficiënter. De OVSE, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa, heeft als een van haar kerntaken het bewaken van de vrijheid van de media in de veertig aangesloten landen. Journalistiek en informatie op het net verdienen niet minder bescherming dan die in andere, oudere media. Het is het hoog tijd om censuurmaatregelen rond het net te identificeren en inventariseren: vandaar dat we daar dit weekend in Amsterdam met experts over congresseren.
Wat ons in de voorbereiding voor het congres opviel – die onderzoekingen zijn gebundeld in ons boek From quill to cursor – is dat censuur van gezicht lijkt te veranderen. Ondemocratische regimes censureren als vanouds: ze stellen, zoals China en Saudi-Arabië – scherpe nationale proxies in: webservers die simpelweg verzoeken om bepaalde informatie weigeren. Maar ook moderne, democratische landen filteren en blokkeren steeds meer informatie, soms zonder dat de eigen bevolking daar weet van heeft, of stellen onhoudbare eisen aan internetjournalistiek.
Zo hebben Spanje, Italië, Turkije en Finland bestaande mediawetten van toepassing verklaard op het internet (of zijn daarmee bezig). In Italië betekent deze aanpak bijvoorbeeld dat iedereen die op het web wil publiceren, zich bij de overheid als journalist dient te registreren en moet melden wie de drukker is van zijn website. Dat laatste is uiteraard een onmogelijke eis, die naar juristen vrezen vooral tegen critici van de overheid gebruikt zal worden. Voorts claimt de Italiaanse overheid middels deze wet jurisdictie over websites die in het buitenland worden gehost; een juridisch monstrum. In Spanje betekent de maatregel dat internet providers verantwoordelijk worden gesteld voor materiaal dat hun abonnees publiceren en dat zij de inhoud daarvan dienen te screenen. Voorts mag volgens de nieuwe wet elke ‘bevoegde autoriteit’ een website sluiten, een daad die eerder een gerechtelijke uitspraak vergde.
Filteren is een andere moderne, en steeds populairder, censuurmaatregel. Amerika stelt filtersoftware verplicht voor openbare scholen en bibliotheken, met als oogmerk te voorkomen dat kinderen worden blootgesteld aan seks en geweld. Maar de betreffende software blijkt altijd veel meer te censureren dat officieel vermeld, en maakt ook volstrekt legitieme pagina’s ontoegankelijk. Onderzoeker Ben Edelman, spreker op de OVSE-conferentie, heeft lange lijsten aangelegd van ten onrechte geblokkeerde pagina’s. De Duitse deelstaat Nordrhein-Westfalen heeft universiteiten en internet providers bevolen neo-nazi sites te blokkeren, maar ook deze maatregel weert bewijsbaar aanzienlijk meer dan bedoeld en dan grondwettelijk verantwoord is.
Wat ons vooralsnog het meeste zorg baart, is de sterke nadruk die Westerse overheden en internationale instanties leggen op ‘zelfregulering’: de overheid komt niet met wetten, maar verwacht dat de betrokken partijen zelf hun verantwoordelijkheid nemen en ingrijpen waar nodig. De Raad van Europa is een van de vele supranationale instanties die deze methode aanbevelen; ook Nederland is er een warm voorstander van.
Het probleem van zelfregulering is dat gebruikers en hun rechten daarbij vermoedelijk het onderspit delven: zij zijn geen georganiseerde partij en hebben geen vertegenwoordigers. Zelfregulering betekent in de praktijk dat internet providers hun abonnees reguleren – daar komt weinig ‘zelf’ aan te pas. Voorts wordt deze zelfregulering met name aanbevolen op gebieden die juridisch schimmig zijn: het meest genoemd is ‘hate speech’, oftewel discriminerende of opruiende taal. Het is echter zelden in een oogopslag duidelijk of neerbuigend, platvloers of uitdagend taalgebruik daadwerkelijk de grenzen van het toelaatbare overschrijdt, en voor het beantwoorden van zulke lastige vragen zijn nu juist rechtbanken ingesteld. Het beoordelen van dergelijke heikele kwesties rond vrijheid van meningsuiting is in een rechtstaat geen taak die providers toevalt. Temeer niet daar gebruikers in dat geval alle civiele rechten ontberen: er is geen transparantie, geen toetsbaarheid van de beslissing, geen recht op verdediging, noch recht op beroep.
‘Zelfregulering’ lijkt, zo vrezen wij, vooralsnog nog het meest op privatisering van censuur. De overheid laat het aan het bedrijfsleven – in casu internet providers – over om paal en perk te stellen aan de rechten van gebruikers, zonder dat diezelfde overheid aan te spreken is op haar gedelegeerde censuur. Dat zijn ontwikkelingen die de vrijheid van de media en van expressie bepaald niet bevorderen.
Karin Spaink, external advisor OVSE/FOM
Christiane Hardy, senior advisor OVSE/FOM