Leuk hoor, die stukjes in de krant, maar soms vraag ik me af wie gekker is: degenen wiens ideeën ik tweewekelijks tracht te ondermijnen, of ik die die maar blijf bekritiseren. Het helpt namelijk geen klap. Al te idiote voorstellen gaan toch wel van tafel, maar er staan telkens nieuwe nitwits op. Wie is gekker? Zij of ik? Of wellicht de lieve lezers die geanimeerd knikken – goedzo, Spaink, mooi gezegd! – maar dan toch op diezelfde nitwits stemmen omdat… Omdat wat, eigenlijk?
Jaren terug zat ik geregeld in stembureaus om oproepkaarten in te nemen en verkiezingsbiljetten uit te reiken. In die tijd geloofde ik nog erg in wereldverbetering, tegenwoordig vooral in dweilen; die kraan dicht krijgen lukt toch niet. Mijn misvatting was de gedachte dat anderen kozen als ze stemden: dat ze in vrijheid hun afweging maakten, als verstandige mensen door praatjes en leuzen heen konden prikken, en bereid waren iets verder te kijken dan direct en kortzichtig eigenbelang.
Een oude mevrouw dreutelde bij het stemhokje. Ze wierp licht paniekerige blikken onze kant op. Ik vroeg of ik kon helpen. Ze zei dat ze het stembiljet niet kon lezen en vroeg me te helpen het in te vullen. ‘Maar natuurlijk,’ zei ik, ‘op welke partij wil u stemmen?’ ‘Nou, eh, eigenlijk op Hans Wiegel, want die is zo zielig, want zijn vrouw is net dood. Maar dat durf ik niet, wat ik zit in een katholiek tehuis en straks zetten ze me d’ruit.’
Uitleggen dat haar stem geheim was hielp vanzelf niet, daar ging het niet eens om. Wat me trof, was haar angstige horigheid: wiens brood men eet, wiens woord men preekt. Misschien dat ze ergens nog wel wist dat de staat voor haar brood betaalde, maar doorslaggevend was haar gevoel dat dat geen bescherming opleverde: ze was bang dat het bejaardentehuis haar eruit zou mieteren als dat erachter kwam dat ze niet op ‘hun’ partij had gestemd.
Dat is een vorm van existentiële angst die, ook al is-ie nergens op gebaseerd, een mens vies in de greep kan houden en waaruit men zich maar moeilijk kan losweken. Alleen een diepgevoelde sympathie – niet met een partij en diens principes, zelfs niet eens met de toenmalig lijsttrekker ervan, maar zuiver met een man wiens vrouw kort daarvoor was overleden – deed haar aarzelen. Angst en medelijden, daarop was haar stem gebaseerd.
Die mevrouw heeft me anders naar politiek doen kijken. We doen allemaal alsof een rationeel debat voeren uitmaakt, maar voor wellicht de meeste mensen is hun stem gebaseerd op heel andere dingen. Op hoe iemand uit zijn ogen kijkt. Hoe hij erbij zit in een debat. Of zijn vrouw nog leeft. Of-ie een gelukkig huwelijk in de roddelbladen kan promoten. En intussen gaat de politiek zelf steeds minder over de politiek: terwijl wij geloven dat het debat in de Tweede Kamer ertoe doet en dat het kabinet keuzes maakt, worden de meeste beslissingen elders ingegeven en zelfs elders bepaald: in Europees verband, door multinationals en door de existentiële maar irreële angsten van een diffuse massa.
Soms overweeg ik serieus het columnisme eraan te geven. Het helpt toch niks. Regelmatig vrees ik te verworden tot een roepende in de woestijn, een zot die steeds harder en schriller krijst dat de rest van de wereld gek is. Om iemand te worden die jaar in, jaar uit hetzelfde zegt en daarmee vooral haar eigen paniek en teleurstelling voedt. Een hofnar in een isoleercel: amusant om te lezen maar je dringt nergens tot door.
Tegelijkertijd zie ik de hoogmoed die in die somberheid schuilgaat. Met een stukje de wereld veranderen, Spaink, wat verwacht je nu helemaal! De macht van woorden is groot, maar raakt vooral mensen. Instituties gaan hun eigen stugge weg en er zijn veel ingrepen en heel harde worden nodig om daar ooit verandering in te kunnen brengen en meer stukjes dan een jaargang Parool kan herbergen.
Waar het uiteindelijk om gaat is zo’n mevrouw. Als niemand ooit tegen haar zegt dat haar stem geheim is en dat het bejaardentehuis haar het huis niet mag uitgooien, bestendigt haar angst zich. Denken dat ik – of wie ook – die angst kan wegnemen is akelige hooghartigheid. Dempen, dat kan wel, meehelpen dat het niet erger wordt. En soms iemand raken of een hart onder de riem steken.
Dweilen met de kraan open is een mooi ding. Want als niemand het water opneemt gaan er mensen kopje onder.