BIJNA EEN JAAR heb ik elke week een aflevering uit een steeds mottiger wordende soap gehoord. De ellende was: wat ik feuilletongewijs te horen kreeg, was zijn leven, zodat ik meestal maar machteloos lachte en zei dat ambtenaren de uitvinding van de duivel waren en bovendien hun eigen werk in stand moeten houden, maar me ondertussen verbeet of slimme raad trachtte te verzinnen.
In 1986 was hij naar Nederland gekomen, op de vlucht voor de dictator. Op straat lagen dode studenten en zelf had hij twee maanden in de gevangenis gezeten omdat op zijn werk folders van de revolutionairen waren uitgedeeld. Ja, gemarteld, ook dat. Hij vertelde dat laatste op een toon of het erbij hoorde, en dat is misschien ook wel zo.
Hij woont hier inmiddels zestien jaar. In Ethiopië was hij boekhouder. Hier had hij eerst moeten inburgeren: de taal leren, met andere manieren van accountancy uit de voeten kunnen, sociaal z’n draai vinden, de heimwee bevechten. Nee, ‘t was niet makkelijk geweest. Maar Nederland was een democratie. Pas na negen jaar – de dictator was inmiddels weg – had hij voor het eerst teruggedurfd.
Van assistent-boekhouder bij een hulporganisatie kwam hij bij banken. Hij deed cursussen in werk en vrije tijd, leerde Cobol, Word, Access en SQL. Hij kreeg betere banen, alleen nooit voor lang. Hij werd steeds op tijdelijke contracten of op projectbasis aangenomen en was een paar keer – de vaste aanstelling lag al klaar – het slachtoffer van fusies en overnames. In de praktijd betekent dat altijd dat er mensen uitvliegen. Last in, first out heet dat, en ondertussen wist hij dat ook dat erbij hoorde.
Tijdens een vakantie in Ethiopië was hij getrouwd met een jeugdliefde. Voor zij hier mocht komen, moest hij een vaste baan hebben. Hij kon echter alleen maar tijdelijke contracten krijgen. Goede contracten weliswaar, maar met een driemaandenbaan kom je nergens bij de IND. De enige instantie die hem – bij gratie gods – een langer contract wilde geven (voor de schijn voor een jaar, in de praktijk voor een half) was een schoonmaakbedrijf. Hij ging poetsen en startte de procedure.
Die vergde veel, heel veel onderzoek. Alles wilden ze hebben, van zijn telefoonrekeningen (belden de echtgenoten wel geregeld met elkaar?) tot aan liefdesbrieven en jeugdfoto’s. Het mocht eens een schijnhuwelijk zijn! (De huwelijken de het meest lijden onder de verdenking schijn te zijn, zijn altijd de echte.) Hij bewees ruimschoots wat er bewezen moest worden.
Niet dat dat hielp.
Officieel duurt zo’n onderzoek maximaal drie maanden, in de praktijk veel langer. Zijn halfjaarlijkse contract bij het schoonmaak- bureau liep inmiddels af en ze wilden het niet verlengen. Hij was wanhopig: had-ie dan maandenlang voor niets gepoetst? Zonder contract geen visum voor zijn vrouw. Tegelijkertijd gaf hetzelfde bureau dat zijn contract niet wilde verlengen aan dat ze hem via het arbeidsbureau weer zouden inhuren als hij – omdat zij hem op straat wilden zetten – daar in de kaartenbak belandde. Na een zeer beheerste ontploffing zijnerzijds verlengden ze zijn contract alsnog. Waarom ook niet? Hij is een van hun beste werkers.
Na bijna negen maanden wachten op het IND – «Nee meneer, u kunt niet bellen. Als u over twee weken nog niets heeft gehoord, belt u nog mar eens.» «O, u woont niet in dat stadsdeel? Nee, u kunt de brief niet bij dat verkeerd geadresseerde stadsdeel ophalen. U moet wachten totdat wij een nieuwe naar het goede adres hebben gestuurd» – kreeg zijn vrouw eindelijk toestemming van de IND. Op Valentijnsdag, dat was wel weer lief.
De Nederlandse ambassade in Addis Abbeba die het visum moest afgeven, begon de procedure overnieuw – alsof zij het werk van de IND wilden controleren – en wilde alle papieren die al kapot bestudeerd waren, aan nader onderzoek onderwerpen. Of hij die maar vanuit Nederland wilde opsturen. Er moest een advocaat aan te pas komen, maar vier maanden later lag er een visum. Eergisteravond is zijn vrouw hier aangekomen.
Haptu zoekt nu een baan op zijn niveau. De man kan met computers overweg, is assistent accountant en heeft eigenhandig afdelingen opgezet, gecontroleerd en gerund. Hij weet wat doorzetten is en kan zich opofferingen getroosten. (Dat toont zijn poetsbaan van ruim een jaar overtuigend aan.) Hij is goedgemutst, vertelt met smaak over bureaucraten en heeft een fenomenaal geheugen. Maar als hij pech heeft, heeft hij zijn loopbaan verstiert door te doen wat de wet hem voorschreef: een baan vinden voor een jaar.
Ik wil een goede baan voor Haptu. U kunt mij daarvoor via de krant bereiken. Heeft u geen baan voor hem, bedenk dan tenminste dat er veel Haptu’s rondlopen waar nooit over wordt geschreven.