OM DE PAAR WEKEN haalt de bouwfraude opnieuw de kranten. Telkenmale hebben bij grote projecten allerlei consortia, terwijl ze doen alsof ze elkaar beconcurreren, de koppen bij elkaar gestoken en onderling een hogere prijs afgesproken dan reëel is. De rest tekent voor nog meer in voor het bewuste project, degene die teveel vraagt maar verhoudingsgewijs de laagste bieder is gaat met de opdracht strijken, waarna hij het verschil tussen de echte prijs en de meerprijs met de anderen verdeelt. (Die praktijk geeft wel een heel wrange betekenis aan de reclameterm ‘bodemprijzen’.) De bouwers weten zich veilig. Niemand klapt uit de school, het handeltje levert teveel op, en de overheid betaalt toch wel. Er valt, door de geheime afspraken, immers nergens een lagere prijs te bekomen, en de projecten zijn al goedgekeurd – dus moeten ze ook doorgaan, er is ondertussen teveel prestige mee gemoeid.
Ondertussen begint duidelijk te worden voor welke bedragen allerlei overheden erin geluisd zijn. Het lijkt erop dat projecten worden aanbesteed voor een bedrag dat tien tot vijftien procent boven de reële prijs ligt die zou kunnen worden bedongen als de bouwbedrijven echt met elkaar concurreerden. Dat is hoogst zorgwekkend. Het gaat minstens om honderden miljoenen per jaar. Geld dat de bouwbedrijven de overheid ontfutselen, geld dat door burgers is opgebracht.
Inmiddels heeft justitie invallen gedaan bij tientallen bedrijven, zijn er boekhoudingen in beslag genomen en wordt onderzocht of strafvervolging tegen de betrokken bedrijven valt in te stellen. Naar het zich laat aanzien zijn er ook ambtenaren die niet vrijuit gaan; ze hebben minstens de schijn gewekt met de aannemers onder een hoedje te hebben gespeeld.
De Tweede Kamer heeft, geschrokken als zij was toen de omvang van de bouwfraude zich begon af te tekenen, een parlementaire enquête ingesteld die moet onderzoeken wat daarbij nu precies aan de hand is. Een speciale commissie krijgt daartoe het recht om de betrokken onder ede te verhoren.
Dat is een vreemde constructie. Ten eerste, waarom onder ede? Niemand is verplicht tegen zichzelf te getuigen, maar als je op grond van dat zwijgrecht voor de commissie weigert je mond open te doen, incrimineer je uiteraard jezelf. Dat geldt natuurlijk ook als justitie of de rechtbank zo iemand zou verhoren, maar in dat geval gaat er tenminste een fatsoenlijke inbeschuldigingstellling aan de verhoren vooraf, zodat het voor iemand zin krijgt om te spreken. Bovendien verschijnen er nu mensen als hele of halve verdachte, zonder dat ze het recht hebben op een advocaat die ze bijstaat. Op die manier holt de Tweede Kamer, waarschijnlijk onbedoeld, de rechten van verdachten uit, zonder dat daar ook maar enig voordeel tegenover staat. Sterker, de Tweede Kamer is niet eens bij machte om recht te spreken; die taak is voorbehouden aan de rechtbank. Welke zin heeft het dan dat de Tweede Kamer verdachte gaat verhoren?
Ten tweede: het gaat om allerlei mogelijk strafrechterlijke handelingen: kartelvorming, prijsopdrijving, dubbele boekhoudingen, omkoperij en dergelijke. Dat zijn stuk voor stuk serieuze economische delicten – strafbare zaken die, zoals alle strafbare zaken, door het Openbaar Ministerie behoren te worden uitgezocht en vervolgens aan de rechtbank dienen te worden voorgelegd. Waarom moet de Tweede Kamer daar tussendoor fietsen? Voegt hun onderzoek iets toe aan dat van justitie? Mijns inziens lopen ze dat alleen maar in de weg, en, als niet onbelangrijk neveneffect, rommelt het parlement op deze manier aan de scheiding der machten die de grondslag vormt van ons democratisch bestel.
Justitie is in Nederland de instantie die criminaliteit onderzoekt, niet het parlement. Wat het parlement op zijn beurt zou moeten onderzoeken, is het politieke beleid. Dat is immers wel hun taak, en het is precies wat justitie – diezelfde scheiding der machten indachtig – niet mag. uitzoeken waar verantwoordelijkheden liggen, zien waar de wetgeving gefaald heeft, wrakkig is of onvolkomen, en bedenken hoe zulke wanpraktijken voortaan kunnen worden vermeden. Wat de Tweede Kamer daarbij zou moeten betrekken, is hun eigen neiging om links en rechts imposante, prestigieuze, grootschalige en langdurige projecten te beginnen die zo complex zijn dat niemand – ook zijzelf niet – daar nog enige controle op kan uitoefenen.
De Betuwelijn, de HSL, de Noord-Zuidlijn – bij al die projecten hebben overheden zichzelf rijk gerekend, projecten doorgeduwd, en, in het geval van de Betuwelijn, heeft de regering zelfs verkeerde informatie naar het parlement gezonden om haar eigen standpunt erdoor te drukken. Ook zonder bouwfraude zijn die projecten stuk voor stuk schandalen. Maar dat is een conclusie die de bouwfraudecommissie niet snel zal durven trekken.