MINSTENS ÉÉN KEER PER JAAR is Anne Frank weer in het nieuws. Bijvoorbeeld omdat er een toneelstuk aan haar leven en onderduik wordt gewijd, of omdat er door haar vader verdoezelde dagboekpagina’s worden gevonden die aantonen dat Anne ook wel ‘s vals deed tegen haar moeder of dat ze – o hemel! – seksuele opwinding kende. Bij veel van die berichtgeving erger ik me: de ondertoon is dat Anne een halve heilige moet zijn geweest willen wij ons om haar lot kunnen bekommeren. «Zie toch hoe geweldig ze kon schrijven! Lees wat een talent er aan haar verloren is gegaan! Bewonder hoe ze zich onthield!» Alsof het niet erg genoeg is dat er in die dagen gewone joodse meisjes bij de vleet werden doodgemaakt, alsof vernieling en vernietiging pas telt als iemand bijzonder was.
Momenteel woedt er een debat over wie de familie Frank aan de Duitse bezetters heeft verraden. Was het Tonny Ahlers, de meest recente verdachte? Was het toch de schoonmaakster van pappa Franks firma? Waren er wellicht anderen in het spel? Het kan me niet schelen wie het was. Het punt is dat er indertijd immens veel mensen verraden zijn: uitgeleverd om een paar rotcenten, erbij gelapt om zelf in een goed blaadje te komen, verraden uit angst. Sommigen zijn verraden door zogenaamde huisvrienden, anderen door de buren, door concurrenten of door versmade geliefden, nog weer anderen door verzetsmensen die doorsloegen of door haatzuchtige antisemieten. Er zijn mensen verraden uit angst, om geld, vanwege rancune, omwille van de ideologie en onder druk. En het gebeurde massaal. Dat is de crux, en niets anders.
Zoeken naar een dader is denken dat de individuele motieven van mensen de geschiedenis kunnen verklaren. Dat is dom. Bovenal verbaas ik me over de positie die Anne Frank in de loop der jaren is gaan innemen. Ze is gaandeweg een halve heilige geworden, de schutsvrouwe van het leed de joden aangedaan. Haar dagboek werd een bijbel, haar kerk staat op de Prinsengracht en jaarlijks reizen tienduizenden mensen af naar haar Golgotha om daar boete te doen, verlicht te worden en een devote traan te laten.
Wat mij bevreemd in de cultus rond Anne Frank is dit: de familie Frank trok zich angstig terug in het Achterhuis en wachtte daar trillend op betere tijden. Ze trachtten hun hoofd boven water te houden en hun leven zo goed en zo kwaad als dat ging te continueren. Maar ze vochten niet. Ze verzetten zich niet. Ze deden niets, terwijl ze toch drommels beseften welk lot ze boven het hoofd hing. Ze kenden de verhalen, ze hadden weet van de kampen. Bruno Bettelheim was de eerste die mij erop wees dat, hoewel het lot van Anne gruwelijk en meelijwekkend is, het ook een uiterst passief lot was: wachten tot je gepakt wordt.
Er was iets in de joodse gemeenschappen – Bettelheim noemt dat: «ghetto-denken» – dat maakte dat veel mensen geloofden dat ze het pleit op voorhand al verloren hadden. Joodse mensen sloten zich verhoudingsgewijs weinig aan bij het verzet, sterker: Bettelheim wijst erop dat verzetsstrijders binnen de joodse bevolking eerder op tegenwerking dan op bijval in eigen kring konden rekenen. Gebrek aan moed was echter niet het probleem, stelt Bettelheim terecht: het was eerder een innerlijk gevoel van berusting. Ze hadden de moed op voorhand opgegeven. We redden het toch niet. Verzet heeft geen zin.
In zijn essays over Anne Frank wijst Bettelheim er met tal van voorbeelden op dat zij die niettemin vochten, een veel betere kans hadden om te overleven. Hij beschrijft de geschiedenis van duizenden joodse vrouwen die in een Frans kamp werden bijeengedreven om aan de Duitsers te worden uitgeleverd. De vrouwen zaten er nog maar net – het kamp was nog niet afgesloten – toen Franse verzetslieden binnendrongen en iedereen vervalste papieren boden om mee weg te komen. Vrijwel niemand had belangstelling voor de papieren, hoewel iedereen in het kamp wist wat hen te wachten stond. Slechts een handvol vrouwen, minder dan vijf procent, nam het aanbod aan. Ze ontsnapten allemaal en bijna allen overleefden de oorlog. De volgende dag was het kamp hermetisch verzegeld. Al wie achtergebleven was, is de gaskamer ingestuurd.
Een van die vrouwen die de vervalste papieren aanpakte en vluchtte, was de filosofe Hannah Arendt. Ze leidde nog een lang en productief leven. Anne Frank niet.
Ik begrijp heel goed dat niet iedereen Arendts moed heeft en dat niet iedereen de kans kreeg die Arendt werd geboden. Maar waarom vereren we Anne Frank en niet Hannah Arendt?
[Zie ook de erna volgende Parool-column, Hannah versus Anne.]