EEN PAAR GROTE PARTIJEN zongen deze week in koor dat ze – zo’n dertig jaar nadat D66 voor het eerst iets dergelijks opperde – serieus gaan nadenken over de invoering van een districtenstelsel in Nederland. Dit omdat de burger zich dan hopelijk meer in de politiek ‘herkent’ en de politiek op die manier ‘dichterbij’ wordt gebracht. Jorritsma, Melkert, Balkenende, Dittrich en Rosenmöller zie ik echter al genoeg in mijn huiskamer, volgens mij is die herkenning het punt niet. De manier waarop de politiek echt naderbij komt en waarlangs daadwerkelijke betrokkenheid en debat ontstaat, is wanneer je als burger het idee hebt dat je stem ertoe doet: dat je coalities maken of breken kunt en beslissingen kunt promoten, stoppen of beïnvloeden.
Dat nu is allang niet meer het geval. De regeringspartijen klagen al zeker een decennium dat het steeds moeilijker wordt om nog veranderingen in kabinetsvoorstellen aan te kunnen brengen: het kabinet hamert er telkenmale op hoe delicaat het compromis is dat het tot stand heeft gebracht en moet voor elke wijziging hier ook een amendement daar aanvaarden, om alle coalitiepartners binnenboord te houden. Het resultaat is een milde versie van kadaverdiscipline.
Voor oppositiepartijen is het morrelen aan regeringsplannen nog moeilijker; hun eigen voorstellen maken een grotere kans naarmate ze dichter aanschuiven bij de coalitie. Wie zich van zulke ‘haalbare’ politiek niets of weinig aantrekt, vervalt – bedoeld of onbedoeld – tot getuigenispolitiek, waarmee zelfs het formuleren en aandragen van alternatieven tot een vorm van retoriek verwordt. De coalitiepolitiek leidt een onvermurwbaar midden en machteloze vleugels. Dat probleem los je niet op een met districtenstelsel, met ‘herkenbare’ kamerleden uit eigen regio.
Het probleem dat mij als kiezer en politiek betrokken burger de adem beneemt, ligt een niveau hoger. Mijn hoofdbrekens gaan niet over districten, niet over partijen, en zelfs niet langer over nationale coalities. Mijn zorg is dat de Nederlandse politiek er nog maar zo weinig toe doet. Veel van de grote beslissingen die ieder van ons raken – van de invoering van de euro tot immigratiepolitiek, van milieupolitiek tot buitenlands beleid, van opsporingsbeleid tot burgerrechten, van landbouwbeleid tot inlichtingendiensten – worden niet langer in Den Haag genomen, maar in Brussel.
Vier jaar geleden becijferde een onderzoeker al dat veertig procent van de beslissingen die in de Tweede Kamer aan de orde kwamen, rechtstreeks voortvloeiden uit besluitvorming in de Europese Unie. Dat aandeel is ondertussen alleen maar toegenomen: de agenda van de Nederlandse politiek wordt goeddeels door de EU gedefinieerd.
En helaas is de Europese Unie weinig democratisch. Is een Europese richtlijn eenmaal aangenomen, dan kan Nederland hoog springen of laag, we hebben ons te conformeren – we zijn immers lidstaat. In de totstandkoming van die richtlijnen heeft het Europese Parlement weinig in de melk te brokkelen: de Europese richtlijnen zijn hoofdzakelijk het resultaat van het overleg van staatshoofden en van missives van de Europese Commissie. Het Europees Parlement kan amper controle op het beleid uitoefenen, en kan – anders dan een nationaal parlement – de Europese Commissie (die zowat als de Europese regering fungeert), niet de wacht aanzeggen of naar huis sturen.
De mensen die verstrekkende besluiten nemen, zijn niet degenen die we hebben gekozen. Het zijn degenen die benoemd worden. Dat is, zo vermoed ik, het hoofdprobleem van de politiek geworden. En daar helpt een districtenstelsel niet zo veel meer tegen. Sterker, dat vertroebelt de blik eerder dan dat het die verscherpt. Naar Europa moeten we kijken, niet naar vertegenwoordigers per provincie.
Met wat voor voorstellen komen Nederlandse politieke partijen om tot meer democratie op Europees niveau te komen? Geen, eigenlijk. Nu ja, GroenLinks adverteert al weken dat ze een webcam bij het Europees Parlement hebben geïnstalleerd om zodoende Europa in uw huis te brengen. Een webcam. Leuk kijken naar een machteloos clubje dat in tien talen debatteert zonder ooit tanden te hebben ontwikkeld. Een webcam: het apparaat bij uitstek dat het gluren zonder invloed symboliseert.
We zijn in Europa in een hoog tempo bezig met internationalisering, maar ons stelsel van politieke vertegenwoordiging is daar volstrekt niet aan aangepast. Terwijl de diverse nationale parlementen hijgend hun best doen achter besluiten van de Europese Commissie aan te rennen en die nog enigszins een nationale kleur te geven, staan de kiezers buiten spel. Die hebben nimmer iets kunnen zeggen over de invoering van de euro, over uitlevering zonder tussenkomst van een rechter, over overdracht van nationale soevereiniteit of over aanscherping van cybercrime-verdragen. Wist u dat auteursrechtschending tegenwoordig ook al als terrorisme kan worden geklasseerd? Adriaan van Dis kan wel inpakken in dit verenigd Europa, net als René Diekstra.