IN ZIJN BOEK Sterfwerk beschrijft psychiater Boudewijn Chabot het wedervaren van mensen die, zonder de hulp van een arts, in eigen kring zelfmoord pleegden, meestal om fysieke redenen. Het is een nogal wrang boek, vooral omdat de meeste mensen van wie hij de dood beschrijft, in eerste instantie veelvuldig en vergeefs hebben aangeklopt bij hun huisarts. Een fors deel van de verhalen gaat over mensen die, alle zorgvuldigheidseisen rond euthanasie en hulp bij zelfmoord in acht nemend, wel degelijk binnen de daarvoor gestelde criteria vielen.
Artsen zijn echter niet altijd genegen ernstig zieke of gehandicapte mensen bij te staan indien zij dood willen. Soms aarzelt een arts omdat hij niet zeker is of het in dit specifieke geval wel mag (en wanneer je als patiënt dan – met jurisprudentie in de hand, zoals een van de mensen in Chabots boek deed – aantoont dat het wel degelijk mag, wordt je als drammerig weggezet en verspeel je je kans). Soms weigert een arts omdat hij moreel niet goed met euthanasie uit de voeten kan, wat zijn goed recht is (al zou het zo’n arts sieren als hij je dan naar een ander doorverwees). Soms weigert een arts omdat euthanasie ook voor hem een slopend traject is, en je wanneer de derde patiënt in een half jaar bij je komt aanzetten, wel eens gaat denken: oh hemel, niet weer!
Wie afgewezen wordt voor euthanasie of hulp bij zelfdoding, slikt zijn voornemen echter zelden in. De drijfveer om de dood te kiezen is immers de aftakeling of de als onacceptabel ervaren afhankelijkheid, en die wordt er met zo’n afwijzing heus niet minder op. Dus doen mensen het soms zelf, dat doodgaan. Ze organiseren uit arren moede dan maar hun eigen dood. Dat gaat niet altijd van een leien dakje. Verpleeghuisarts Bert Keizer sprak in een recensie van Chabots boek zelfs over “de taaie volharding die [deze] moeizaam levende medeburgers moeten opbrengen om zichzelf het graf in te vechten”.
Chabot verhaalt van versterven, een uiterst langzaam en pijnlijk proces waarbij de patiënt gaandeweg uitmergelt. Hij vertelt van patiënten die hun arts om de tuin leiden en die geleidelijk een voldoende hoeveelheid dodelijke pillen weten te sparen. Hij vertelt van patiënten die in een onzegbaar en ontoetsbaar complot met hun arts een receptje hier en een receptje daar krijgen, waarbij de arts weet welk doel die pillen op termijn zullen dienen en van de patiënt zwijgplicht vergt in ruil voor zijn eigen mondjesmaat loslaten van de middelen daartoe, zonder echter verantwoordelijkheid te hoeven nemen.
Nu begrijp ik die artsen wel. Die hebben de medicijnkast in alleenrecht gekregen, en dit monopolistische bezit brengt ze vaak in een netelige positie. Ik zou soms echter – in ruil voor ons maatschappelijk begrip voor hun pijnlijke positie – wel willen dat artsen luidruchtiger protesteren tegen die tamelijk onmenselijke positie van poortwachter van de dood die ze is toegeschoven, en afstand deden van de macht die ze kennelijk zo zwaar weegt.
Artsen zouden zich bijvoorbeeld krachtiger kunnen verweren tegen de fervente pogingen van overheden om alles wat een zachte dood bewerkstelligt onder de exclusieve hoede van artsen te brengen. (Maar dat doen artsen nooit, en dat maakt hun bezwaar als gewone mensen een beroep doen op de toegang van de medicijnkast nogal ambivalent. Je kunt niet zeggen dat morrelen aan die sleutel zo’n ramp is als je hem tegelijkertijd vast in de knuistjes wilt houden. Als je hem loslaat, hoeven wij er niet meer over te zeuren.)
Het is een wrang boek, dat boek van Chabot. Wat ik echter niet begrijp is dat hij dit gekonkelefoes tussen artsen en patiënten om één pil per dag te sparen tot de benodigde veertig of tachtig, bestempelt als mensen die “hun dood in eigen regie nemen”. Dat doen ze namelijk niet echt, ze zijn nog steeds afhankelijk van hun huisarts, die zich bovendien in de machtspositie bevindt hun die middelen wel of niet voor te schrijven, en die zelf bepaalt – door middel van zijn voorschrijfbeleid – hoelang ze moeten sparen, en dus hoelang ze moeten wachten. Wat hier vooral gebeurt is dat een huisarts besmuikte hulp bij zelfdoding verleent, maar dan in een vorm die hem nooit ten laste kan worden gelegd. We spreken eigenlijk over onprocedurele officiële hulp.
Meer nog: ik begrijp niet dat Chabot zelf deze praktijk kan betitelen als “ontmedicalisering”. Je moet nog steeds bedelen bij je huisarts, nu niet om euthanasie, maar om vier vesparax. En nog vier. En nog vier. En dan maar hopen dat je huisarts geen nattigheid voelt, of zijn nattigheid als morele moed verkoopt.