Momenteel ben ik licht monomaan. Een boek schrijven vergt blikvernauwing, en zodoende komt alles wat ik doe en lees in het teken te staan van Het Onderwerp: niets dringt echt tot mijn schrijfschild door buiten dat. Ik ken het procedé. Maar ik schrijf nu al twee maanden over niets dan dood, euthanasie en zelfmoord, en dat wreekt zich ditmaal meer dan anders. De werkelijkheid dringt zich tussen mij en mijn hoofd, en heeft het over niets dan wat ik beschrijf.
De doden vallen de laatste weken bij bosjes: tussen Frau Kohl en Herman Brood door ging ook een vriend dood aan zelfmoord, en tegen de tijd dat we bij Brood waren beland wilde ik uit de grond van mijn hart dat ik over de liefde was gaan schrijven, of over zoiets moois en moeilijks als troost. De zeventien gerapporteerde zelfmoorden van boeren die kapot waren door het ruimen van hun dieren – “ruimen”, wat een gruwelijk eufemisme, vele malen erger dan het al zo laffe “zelfdoding”: alsof in de taal een kuisheid moet worden opgelegd en de agressiviteit van de dood verdoezeld moet worden, alsof de werkelijkheid daar minder echt van wordt ofzo – sloegen me al helemaal uit het veld.
Maar wat u daarmee te maken heeft? Niet per dat homoseksuele jongeren vaker zelfmoord plegen dan anderen. Dat is een triest en tragisch feit, maar – zeker in deze kringen – overbekend. Ik zal u de statistieken besparen, ik kan geen tabellen meer zien.
Wat u ermee te maken heeft, is dit. Wij zitten, zo ontdekte ik, in een rare generatie en subcultuur wat bekendheid met de dood betreft, en haast niemand realiseert zich echt wat dat betekent. Dat moge blijken uit de conversatie die ik enige maanden gelden met mijn uitgever had, toen ik hem mijn voorstel voor dit boek deed:
Hij was gefascineerd toen ik hem beschrijf waar dit boek over moest gaan. “De dood, ja, daar krijgt onze generatie steeds meer mee te maken. Het zal een belangrijk thema worden voor de komende jaren.”
Als Vic zoiets zegt weet ik dat hij niet aan markt of afzet denkt maar aan zijn vrienden, aan zijn auteurs en aan de ouders van al die mensen. Aan zijn onvervangbare collega die een paar jaar geleden opeens dood neerviel. Aan zijn eigen ouders, wellicht. Hij vervolgt: “Onze generatie – nu ja, ik ben wat ouder dan jij – mijn generatie ziet het langzaamaan rond zich heen gebeuren. Daar zullen we nog veel mee te stellen krijgen.”
Ik leg mijn handen plat op tafel, hef mijn hoofd en kijk hem aan. “Langzaam gebeuren? Grote delen van mijn generatie zitten nu juist even in de luwte… Tien jaar geleden stierven ze bij bosjes, de kennissen en vrienden. Aids. Mijn vriendin Anneke bijvoorbeeld heeft in vijf jaar tijd zowat veertig procent van haar intimi begraven.”
Vic zweeg toen even.
Wij zijn voor onze beurt gegaan.