[Recensie van Marianne van den Boomen: Leven op het net. De sociale betekenis van virtuele gemeenschappen, uitgeverij IPP, Amsterdam 2000.]
Vorige week presenteerde Cerfontaine, president van Schiphol, een rapport over stedenbeleid en informatietechnologie waarin hij in kaart brengt wat internet voor achterstandswijken kan betekenen. Zijn verwachtingen zijn buitengewoon optimistisch: internet is niets minder dan sociale wonderolie. Werklozen kunnen aan de slag met het bouwen van virtuele wijken, allochtonen integreren beter door de buurtgemeenschappen die op het net zullen ontstaan, mensen kunnen via het net hun boodschappen doen en hun afspraken met officiële instanties boeken, lotgenoten kunnen elkaar vinden en ondersteunen, burgers laten zich er informeren en volgen de overheid er kritisch. De gemeenschapszin wordt versterkt, de sociale cohesie groter, en burgers worden weer een machtsfactor. Walhalla! De virtuele hemel is nabij!
Marianne van den Boomen zou Cerfontaine scharen onder de idealisten die alle zegen van bits en bytes verwachten, die spontaan allerlei grassroots bewegingen zien ontstaan en die van internet verwachten dat het een publiek domein herstelt dat niet door de staat, de markt of de massamedia wordt geregeerd. Cerfontaine is een newbie met overtrokken verwachtingen, een net-heildenker.
In haar boek Leven op het net ontmaskert Van den Boomen meer van zulke Internet mythes. Die van de socioloog Zijderveld bijvoorbeeld, die lijnrecht tegenover Cerfontaine staat in zijn inschatting van de betekenis van Internet: Zijderveld ziet er niets in dan “info-inflatie”, grote hoeveelheden informatie die ongestructureerd en onsamenhangend over ons uit worden gestort. Volgens hem is zulke info-overkill de aanstichter van zapgedrag waarvan een mens niet wijzer wordt, alleen dommer. Als we niet oppassen gaat onze samenleving zelfs aan deze leegte ten onder. Waar Cerfontaine de gemeenschappen ziet bloeien door Internet, ziet Zijderveld de cultuur juist ten onder gaan.
Van den Boomen baant zich consciëntieus een pad door zulke sociale theorieën over Internet en vist eruit wat geldig blijkt, daarbij geholpen door een grondige kennis van het web, nieuwsgroepen, mailinglijsten, MUDs en e-mail. Voor haar geen schrijftafeltheorieën: ze toetst gemeenschapstheorieën zorgvuldig aan de empirie, lardeert ze met voorbeelden en anekdotes, en condenseert al doende een adequaat beeld waar het op het net werkelijk om draait. De vraag of er zoiets bestaat als ‘gemeenschappen’ op het net staat daarbij centraal.
Ze constateert dat mensen op Internet voortdurend hulp geven aan vreemden, iets dat haaks staat op de in het gewone leven vigerende ‘omstandermoraal’, het verschijnsel dat vrijwel niemand uit het publiek geneigd is in te grijpen als een ander in moeilijkheden verkeert. Het net drijft juist op zulke hulp: wie met een vraag in een nieuwsgroep of een mailinglist komt aanzetten kan vrijwel altijd rekenen op bijstand. Zulke hulp wordt niet gegeven vanuit de gedachte van een later te incasseren wederdienst; de losse banden op het net verhinderen zo’n boekhoudersbenadering.
Hulp geven op het net dient een ander doel. De hulpgever verhoogt er natuurlijk zijn eigen status als expert en genereus mens mee, maar belangrijker is dat op het net mensen eerder het gevoel hebben dat hun bijdrage ertoe doet en zin heeft. Het effect van hulp en inspanning op het net is bovendien aanzienlijk groter dan in de gewone wereld: online kan één individu een heel publiek domein onderhouden, of dat nu is door troep uit de nieuwsgroepen te houden, informatie handig op webpages te organiseren of door een lijst te modereren. Wie bijvoorbeeld een pagina met informatie over autisme, over het onderhoud van oude motorfietsen of met handige links voor de ontluikende homoseksueel maakt, kan vrijwel zeker rekenen op veel bezoek.
Over de gemeenschappen op het net is Van den Boomen kritisch: ze zijn er, en ze zijn soms hecht, maar altijd beslaan zulke gemeenschappen slechts een deel van iemands leven (in tegenstelling tot de oude gemeenschappen van dorp, zuil of partij). Tegelijkertijd heeft tegenwoordig vrijwel niemand nog behoefte om zich met huid en haar aan welke gemeenschap ook uit te leveren; Internet past beter bij de hedendaagse meer fragmentarische, facetrijke identiteit.
Het meest interessant vindt ze nog dat zulke gemeenschappen sociale dwarsverbanden creëren waar ze eerder niet waren, en dat het net in die zin inderdaad iets nieuws veroorzaakt. Groepen op het net zijn aanzienlijk heterogener dan die in het gewone leven en omspannen grotere geografische regio’s. Wat zulke groepen bovenal doen is het private en het publieke herordenen: de grens tussen privé en publiek wordt er telkens opnieuw uitgevonden en veranderd. Er ontstaat inderdaad een nieuw publiek domein, maar niet zo verheven en politiek als Cerfontaine verwacht. Bovendien laat dit nieuwe domein zich niet zonder meer door de politiek gebruiken: daar is het te eigenzinnig voor.