[Naar aanleiding van mijn verschijning op tv, rokend en wel, voerde ik per mail een discussie met de voorzitter van CAN, de anti-rook organisatie. Voor de bewuste opname overlegden de deelnemers of er gerookt kon worden. Niemand had bezwaar, zodat ik opstak. Dat kwam mij op een publieke betichting van ‘vergiftiging van anderen’ te staan. Mijn verweer dat wij als grote mensen hadden overlegd, stuitte op een muur van wantrouwen bij de meneer van de CAN. Daarna schreef ik dit puntsgewijze antwoord op zijn boze brief. Zie ook: De antirook-brigade.]
‘Dat betekent dat er dus in volle bewustzijn voor is gekozen om zo [rokend] en niet anders het programma te maken.’
Welnee. U draaft door. Het enige dat bewust is aan het programma is de keuze van de onderwerpen en van de gasten. Hoe die gasten zich ter plekke gedragen en welke afspraken zij met de presentator en met elkaar aangaan, is geen bewuste keuze vooraf. Elke andere voorstelling van zaken is ridicuul.
‘Wat is dat voor afspraak? Niets meer of minder dan georganiseerd onfatsoenlijk gedrag!’
Wanneer mensen onderling iets afspreken, waarbij ieder zijn verantwoordelijkheden en plichten kent, is daar niets ‘onfatsoenlijks’ aan. Zoals het mijn verantwoordelijkheid is om te vragen of iemand er bezwaar tegen heeft indien ik rook, is het de verantwoordelijkheid van anderen om die vraag oprecht te beantwoorden. En als zij akkoord gaan, kunt u mij, laat staan hen, moeilijk van ‘georganiseerd onfatsoenlijk gedrag’ betichten – tenzij u iedereen die zelf niet rookt maar roken door derden wel accepteert ‘onfatsoen’ voor de voeten wenst te werpen.
‘Blijkbaar beseft u het belang van de zaak niet. In Nederland sterven jaarlijks tienduizenden een voortijdige dood als gevolg van tabaksgebruik. Een veelvoud raakt blijvend invalide. Niet-rokers worden op grote schaal buitengesloten, en ongewenst blootgesteld aan tabaksrook. Dat alles door een gebruikscultuur die u demonstratief en voor een groot publiek in praktijk meende te moeten brengen. U maakt zich hierdoor medeschuldig aan de gevolgen.’
Voor hoeveel van het genoemd aantal doden houdt u mij persoonlijk verantwoordelijk? Neemt u in uw berekening ook mee dat een uurtje door het stadsverkeer slalommen gelijk staat aan meeroken van een pakje sigaretten?
‘Ik verzoek u daarom dringend het roken op tv voortaan na te laten…’
Ik zal pas aan zo’n verzoek gehoor geven indien een gesprekspartner mij daarom vraagt. Ik heb aan u geen boodschap. Ik zit achter tv-glas en u thuis veilig vor de buis.
‘…en uw verslavingsgedrag te beperken tot uw privé-omgeving of tot plaatsen waar geen overlast kan worden gegenereerd.’
U heeft geen overlast gehad van mijn sigaret op tv. U bent hooguit ideologisch gekwetst. Dat als overlast voorstellen is een ontoelaatbare uitholling van de term. U gedraagt zich niet veel anders dan de fundamentalistische moslim of zwartekousen-kerker die zich gekwetst voelt door mijn kleding of door mijn seksuele moraal, en die mij zijn normen wil opleggen terwijl ik de mijne niet aan hem opleg.
‘En roken op tv na te laten, uiteraard.’
Zelf ben ik voorzitter van een organisatie die zich verzet tegen zedenprekerij. De leden van mijn organisatie nemen ernstig aanstoot aan preken, zeker indien die ondoordacht en drammerig zijn geformuleerd. Die kwetsen hen namelijk in hun gevoel voor proporties en in hun overtuiging dat ieder mens zelf zowel verantwoordelijk is voor zijn eigen gedrag als voor wat hij van zijn directe omgeving accepteert. Ik moet er namens mijn organisatie dan ook ernstig bij u op aandringen dat u zulke prekerij achterweg laat, zeker voor het oog der natie. Maar wees gerust: wat u in de privacy van uw eigen huis zedenpredikt, staat u uiteraard vrij.
‘Zelfs het voorstel te doen om te roken is al onfatsoenlijk, dat zegt bijvoorbeeld Inez van Eijck, een bekend deskundige over omgangsvormen.’
Als mensen elkaar geen voorstellen mogen doen, fatsoenlijke of onfatsoenlijke, zou het al snel gedaan zijn met de productie van het nageslacht, denkt u niet? En met vredesonderhandelingen, de vooruitgang in de wetenschap en de opinievorming.
U bedoelt te zeggen: niemand mag roken in de aanwezigheid van niet-rokers, want roken is per definitie onfatsoenlijk. U beroept u daarbij op een vermeende autoriteit, liever dan zulks zelf met zoveel woorden te zeggen. Wellicht zou u, en Van Eijk, er goed aan doen eens een sociologisch handboek over de onderhandelingssamenleving te lezen. iets van Bram de Swaan bijvoorbeeld. (Hij rookt, trouwens. Sorry.)
‘En u kunt toch wel een halfuurtje buiten deze moeder van alle drugs, de ‘cyanide van de massa’?’
Of ik zonder kan of niet, is niet aan u om te beoordelen. Weet dat ik expres op tv rook, van oudsher om de gruwelijke ondervertegenwoordiging van rokers op tv te corrigeren, en, sinds dit gesprek, ook om opvattingen als de uwe te dwarsbomen.
Kennisgeving
http://plus.google.com/109945441653726591199/posts/hmaK5LuGymT