[Beatrix bezocht, vlak na haar vakantie te Lech, samen met minister-president Wim Kok de vuurwerkwijk in Enschede. Volgens mij hadden ze daarna dit gesprek.]
“Verdomme, Wim, je zei dat ik rustig kon gaan, ik vertrouwde op je en toch kwam er een rel van. Ik word daarop aangekeken, niet jij. Wat is dat voor een doen? Heul je soms stiekem met die D66’er De Graaf? Wil je op deze manier van me af?”
“Euhm, maar majesteit… we wisten niets van die asbest…”
“Daar heb ik het helemaal niet over, Wim. Ik heb het over Oostenrijk en mijn afgelopen skivakantie in Lech. Ik heb op voorhand advies bij je ingewonnen of ik wel zou gaan, de peilingen over Haiders aanstaande zege in ogenschouw nemend, en jij bezwoor me dat ik mijn jaarlijkse vakantie daar rustig kon doorbrengen. De kans op een beenbreuk was groter dan de kans op een schandaal, zei je nog. En zie wat ervan is gekomen: een nieuwe vlek op mijn blazoen. De zoveelste.”
“Maar majesteit…”
“Hou op met je ‘maar majesteit’. Alsof ik niet al genoeg sores aan mijn kop heb, niet al veel te veel met rechtse regimes word geassocieerd. Mijn vader met de Duitsers, mijn zoon met de Argentijnse junta en nu word ikzelf afgeschilderd alsof ik te dom ben om te begrijpen dat er men zich niet moet encanailleren met Oostenrijkse neo-nazi’s.”
“Maar majest– ehm…” (kucht, haalt adem, begint opnieuw) “Majesteit, we – wij, dat is: mijn departement, het kabinet – we dachten werkelijk dat U zonder bezwaar kon gaan, dat U rustig –”
“– kon gaan skiën. Dat dacht je, dat wij rustig naar Oostenrijk konden gaan. Je lijkt Drees wel. Wat is dat toch met sociaal-democratische premiers, dat ze aan de vooravond van fascistische overwinningen en nazi-invallen altoos zeggen dat men rustig kan gaan skiën, rustig kan gaan slapen?”
“Majesteit, dat was Colijn, niet Drees. Drees was van na de oorlog, weet u nog wel? Bovendien is dat verhaal apocrief, een van de vele mythes over de oorlog, net zoals dat van dat Zweedse wittebrood dat als manna uit de hemel viel. Er werd meel uitgegooid, geen brood, en Colijn…”
“Sla geen zijpaden in, Wim. Je zei dat ik rustig kon gaan en zie wat ervan kwam. Wat ik ‘rustig’ had kunnen doen was afzeggen, zelfs zonder de schijn te wekken daarmee een politiek statement te maken. Ik had desnoods mijn vader als excuus kunnen aanvoeren, de goede man heeft immers complicatie op complicatie, het zou niemand zijn opgevallen dat het ditmaal een leugen zou zijn. Maar jij zei dat ik moest gaan en dat annuleren meer commotie teweeg zou brengen.”
“Majesteit, ik… U heeft gelijk, ik heb inderdaad een inschattingsfout gemaakt, ik…”
“Maar als ik precies dat laat doorsijpelen naar de pers, daarmee mijn volk een teken gevend dat mijn bezoek een faux pas jouwerzijds was en jou de mogelijkheid bied mijn onschendbaarheid te bezegelen door de verantwoordelijkheid voor de beslissing Lech te bezoeken op je te nemen, geef je niet thuis en ontken je. Hoe min… En ik kan daar in de pers niets op terugzeggen. Bovendien, het is van tweeën één. Of ik ben onschendbaar en dan rusten mijn fouten op jouw schouders, of ik ben wel schendbaar maar dan wil ik ook mijn eigen beslissingen nemen en niet voor jouw verkeerde inschattingen moeten hoeven opdraaien.”
(kucht, veegt zijn voorhoofd af, kijkt naar zijn schoenen) “Majesteit, als het U niet ontrieft… Is dit op dit moment niet een… nu ja, een wat frivole discussie? De ramp van zojuist staat nog op ons beider netvlies gegrift, ja op die van heel het land, en U wilt over Uw positie discussiëren?”
“Ik wil helemaal niet over mijn positie discussiëren. Ik wil jouw positie bespreken, en hoe jij de mijne onmogelijk maakt.”
(slikt) “Begrijpelijk, volkomen begrijpelijk. Pardon. Neemt U mij niet kwalijk, ik ben nog steeds wat ontsteld door ons bezoek van zojuist.” (herneemt zich enigszins) “Maar mijn suggestie dan om de vertrekkend ambassadeur van Oostenrijk geen Grootkruis te verlenen, en hem niet uit te nodigen op uw jaarlijks diner op het Paleis op de Dam?”
“Psah. Christiani heeft een jarenlange staat van dienst, heeft altijd goed werk gedaan. Hij keek uit naar zijn pensioen en dacht die laatste paar maanden dan desnoods maar onder een hem onwelgevallig werkgever uit te zitten om zijn verdere carrière niet totaal onmogelijk te maken. Moet hij daarvoor gestraft worden, moet hem dan ontzegd worden wat alle andere ambassadeurs automatisch toevalt?”
“Majesteit, trouw dient uiteraard beloond te worden, maar de gedachte dat wie slechts het beleid representeert of uitvoert niets heeft uit te staan met het maken van datzelfde beleid, is abject. Dat heeft het geval Eichmann ons geleerd. Ieder mens heeft zijn eigen verantwoordelijkheid, en wie zijn eigen keuzes niet maakt is alleen daarom al verwerpelijk. Trouw staat daarbuiten.”
“Wil je ogenblikkelijk ophouden me op zo’n achterbakse manier te beledigen? Je hebt het namelijk ook over mijn positie. Want wat je zegt klinkt leuk en aardig en o-zo modern, maar feitelijk zeg je daarmee dat onze constitutie, onze monarchie abject is; dat ik abject ben. Maar jij, onze grondwet dringt mij precies in die positie: ik mag geen verantwoordelijkheid nemen.”
(slikt nogmaals, zwijgt)
“Man, zég wat…! Ik ben bijna geneigd die Christiani een Grootkruis te verlenen en voortaan driemaal per jaar naar Lech te gaan, desnoods samen met Maxima’s vader. Mag jij de kooltjes uit het vuur halen en je voor mij verantwoorden tegenover het parlement.”
(kijkt bedremmeld voor zich uit) “Majesteit, als we nu eens een compromis voorstellen? Bijvoorbeeld: U nodigt hem niet uit voor Uw jaarlijkse diner en geeft hem wel een orde, maar pas nadat hij is afgetreden als ambassadeur van Oostenrijk…? Dat is een oplossing het poldermodel waardig.”
“Over verantwoordelijkheid nemen gesproken. Je wilt dat ik Christiani op zijn nummer zet vanwege zijn regering, terwijl jijzelf me op vakantie stuurt naar Lech en daar niet op afgerekend wenst te worden. Lafaard. Stuur je soms aan op een medaille van me?”