Een vader die trots naar zijn volwassen zoon kijkt zuiver omdat die plezier maakt: dat zie je niet vaak. De traditie wil dat vaders hun zoon waarderen vanwege diens prestaties, promotie op het werk, een diploma, of misschien omdat ze samen vissen of voetbal kijken – niet omdat zoonlief innig vergenoegd ergens in een huiskamer van de muziek geniet en met iemand danst.
Toch was dat precies wat ik afgelopen weekend zag. Pappa was buitenstaander van het plezier van zijn zoon; hij ging zitten, keek toe en genoot. Pappa was geen deelgenoot. Pappa was ‘s morgens vroeg thuisgekomen en zag hoe zijn zoon de omstandigheden die hij had aangeboden had benut om zelf iets te scheppen. Zoonlief had zijn eigen feestje gemaakt. Pappa kreeg een grote, immens trotse grijns op zijn gezicht en raakte van de weeromstuit bijna sentimenteel. Hij straalde. Dit, zijn zoon. Dat die andere keuzes maakte dan hij, zodat ze vaak bekvechtten, deed er nu niet toe. Wat telde was dat zijn zoon gelukkig was en dat dit geluk oprecht was. Pappa zei niet veel. Hij keek, en grijnsde. De zoon keek terug en grijnsde net zo volmondig.
Van families heb ik nooit veel begrepen maar dit was zo’n moment dat ik ineens begreep: hier gaat het om, en er wel bij wilde horen. Dat je, alle meningsverschillen indachtig, de verschillende keuzes inbegrepen, naar je kind kunt kijken en ineens ziet: hij is een goed mens geworden. Hij leeft anders, zijn afwegingen zijn anders, zijn interesses ook: maar hij deugt. Zodat ik iets brabbelde dat dit een mooie familie was waar ik graag deel van wilde zijn, en vader en zoon ongeveer tegelijkertijd teruggrapten dat ik niet moest misverstaan dat het erg veel werk had gekost om hier te komen.
Dat was waar, maar daar ging het nu juist om. Ouders en kinderen leven in een houdgreep van wederzijdse welwillendheid en goede bedoelingen. Elke ouder wenst altijd het beste voor zijn kind maar kan er tegelijkertijd wonderweinig voor doen dat dat kind inderdaad op zijn pootjes terecht komt. Opvoeding is niet almachtig, hooguit corrigerend. Ondanks hun grote invloed zijn ouders niet allesbepalend: kinderen en tieners laten zich vaak meer leiden door leeftijdgenoten en tijdgeest dan je lief is.
Zelfs waar je invloed wel beklijft weet je niet altijd of dat goed is: je wilt eigenlijk niet dat ze iets doen of laten omdat jij dat nu eenmaal tegen ze zei en het er bij hen hebt ingepompt (een kind is geen hol vat dat ouders met hun oordelen kunnen vullen), je wilt dat ze hun eigen oordeelsvermogen slijpen en dingen leren inschatten, doorzien en overwegen. Je hoopt weliswaar het beste voor je kind maar moet tegelijkertijd ruimte inbouwen voor de mogelijkheid dat datzelfde kind andere opvattingen ontwikkelt over wat het beste nu eigenlijk is en dat zijn definitie van geluk en welbehagen diametraal tegenover het jouwe staat. Omgekeerd willen kinderen hun ouders niet teleurstellen, zijn ze zelden afvallig, maar willen ze hun eigen leven leiden en niet datgene wat hun ouders voor ze hebben uitgestippeld.
Dit kind – inmiddels drieëntwintig, en groot genoeg – is in veel opzichten het tegendeel van zijn pappa. Dat hoort zo, naar het schijnt, en dient een doel. Elke generatie is een reactie op de vorige, dat houdt de schwung erin en voorkomt dat opvattingen verkalken tot onbespreekbare tradities. Voor dit kind geldt dat hij volgens pappa’s definities conservatief is te noemen; op zijn beurt vindt hij zijn vader soms onuitstaanbaar recalcitrant en te allergisch voor autoriteit. Pappa vindt zijn zoon soms wat ouwelijk waar zoon zijn pappa op zijn beurt te puberaal vindt (een intrigerende omkering, die nu ze alletwee groter zijn maakt dat ze zich bijwijlen genoopt voelen zich over elkaar te ontfermen en de ander toe te spreken – waardoor ze uiteindelijk beiden bezorgd zijn over elkaar, zodat de rekening weer vereffend raakt).
Die avond deden hun verschillen er niet toe. Pappa keek naar zijn zoon en was trots. De zoon keek eigenlijk nauwelijks naar zijn pappa, hij genoot al genoeg van alles wat er gebeurde, hij was ineens vreselijk opgetogen over zijn leven, over het feit dat hij nu hier was, in het huis van zijn pappa, en dat die hem zijn gang liet gaan was een cadeau op zich maar anders had-ie het ook gedaan, zijn eigen leven leiden. Verder was er toffe muziek en kaarslicht en dat hielp allemaal, bovendien was er nog veel meer perfect, eigenlijk zowat alles, maar daar ging het op dat ene moment niet zo om: waar het in dat halve uur om draaide was iets in pappa, pappa die met afstand naar zijn kind keek en zag: die deugt, die redt zich wel. Pappa liet hem gaan: met welbehagen en trots. Zijn zoon was groot, groot genoeg om zijn eigen leven aan te kunnen en vorm te geven.
In een half uur tijd veranderden ze van vader en zoon tot vrienden. En grijnsden daarbij.