ROB SCHOLTE IS als kunstenaar verguisd, geprezen, bewonderd en benijd. Hij sampelde in zijn schilderijen en maakte dat tot zijn handelsmerk (hoewel het in muziek en literatuur niet ongebruikelijk was om werk van anderen te hergebruiken, was het in de beeldende kunst een nouveauté). Of je nu iets van kunst afwist en de ontwikkelingen daarin volgde of niet, iedereen had van hem gehoord: via interviews, vanwege relletjes en semi-relletjes (de pers vierde feest: een kunstbent! coke! disco’s! ruzies! jaloezie! geld! vrouwen!), of omdat een hoofdpersoon in een moderne Nederlandse roman naar hem gemodelleerd scheen te zijn. In 1994 vond De Aanslag plaats, alweer een beroemde Nederlandse roman, maar dit keer live – nog net, dan. De bom die in zijn auto was geplaatst, kostte Scholte zijn benen en zijn toenmalige vrouw hun baby.
Op Crossing Border, Neerlands leukste muziek- en literatuur festival, zou ik op ‘t laatst Rob Scholte aankondigen. Hij ging voorlezen uit zijn volgend jaar te verschijnen boek, waarin hij vertelt over zijn leven en vooral over de motieven en machinaties achter die vermaledijde explosie. Ik kreeg op voorhand instructie in mijn presentatie het woord ‘auto’ te vermijden: het was derhalve geen autobiografie doch een levensverhaal, prentte ik me in. Ik zou ook niet van dat woord houden, in zijn geval.
De middag tevoren ontmoetten we elkaar bij toeval. We spraken – zo gaat dat onder collega-invaliden – over onze rolstoelen als waren wij motorrijders die hun Suzuki’s vergeleken. Hij zou maar twee A-viertjes voorlezen, meldde hij. Dat we dan een probleem hadden, want hij was voor veertig minuten ingeroosterd, antwoordde ik, “maar ach – misschien kunnen we de resterende tijd opvullen met wat rolstoelkunstjes?” Op Crossing Border wordt immers van de deelnemers verwacht dat ze iets anders doen dan het publiek veronderstelt dat ze zullen gaan doen. De avond afsluiten met een rolpas-de-deux tussen presentatrice en spreker leek me een adequate verrassing. “Doen we!” zei Scholte enthousiast, en wij balanceerden op onze achterwielen en draaiden rondjes om elkaar te imponeren. Niemand viel om. Een uur voor hij opmoest, oefenden we nog even. Ja, nee, hij wist het zeker, we gingen kunstjes doen.
Terwijl hij op het podium voorlas, ging er een knop om. Was hij voordien volkomen normaal geweest, zij het luidruchtig – energiek, vol verhalen en groot in elke beweging – nu sloeg de paranoia toe. Het verhaal dat hij voorlas was shockerend: in nog geen tien minuten hoorde ik meer complottheorieën dan ik in twee weken in alt.conspiracy.princess-diana ben tegengekomen. Scholte ontvouwde in een mum van tijd een gigantisch bouwwerk, geschraagd door slechts een paar feiten, veel vermoedens en een onafzienbare hoeveelheid waanideeën: zijn construct sprong ons in het gezicht zoals de pop-up plaatjes in kinderboeken.
Dat hij onwetend enorme hoeveelheden cocaïne heeft vervoerd was nog wel de minste onthulling, en van de mededeling dat ambtenaren en politiemedewerkers de drugshandel zelf ensceneren, kijken de meeste mensen op niet meer op sinds de IRT-affaire. Dat hij meer kennis had van het drugswereldje dan wie ook, ja dat was nieuws. Dat Hirsch Ballin en Ed van Thijn hadden moeten aftreden wegens hem, Rob Scholte – dat is zacht gezegd tamelijk ongeloofwaardig, evenals de gedachte dat Scholte uit de weg geruimd moest worden vanwege zijn kennis over enig drugsnetwerk. “En ze hebben ook Ien Dales gemold,” vervolgde Scholte onverstoorbaar.
Onderwijl was ik de draad allang kwijt. Ze, waren dat die ambtenaren en politiemannen of de drugshandelaren zelf? Of juist de mensen die dat netwerk op het spoor waren? Ien Dales was bij mijn weten bovendien gewoon aan een hartaanval overleden. Scholte raakte bevangen door emotie toen hij aan het slot van zijn twee bladzijden kwam. “En dat van die meisjes in België – Dutroux – ja, dat was natuurlijk om hoge heren mee te kunnen chanteren. Als ze na Oude Pekela naar mij hadden geluisterd, had dit kunnen worden voorkomen.”
Hij was klaar en reed, met tranen in de ogen, van het podium af. Van rolstoeldansjes op het podium kwam het vanzelf niet meer. In de zaal keek iedereen voornamelijk verbaasd. Dat hij dit allemaal serieus geloofde…
Hij gelooft dat het zo gegaan is als hij vertelt, en hij gelooft het oprecht en onwankelbaar. En natuurlijk is het een onmogelijke vraag, een vraag die een antwoord vergt vooraleer men verder kan leven: wie heeft mij willen opblazen, waarom wilde iemand me dood hebben, wat was er in mijn leven dat maakte dat ik dood moest? Het antwoord dat Scholte geconstrueerd heeft is de paranoia ten top: alles hangt met alles samen, alle lijntjes lopen naar hem, hij heeft zich tot de spin gemaakt in een zelf gefabuleerd weefsel en had men nu maar naar hem geluisterd dan had het slopende raderwerk tenminste eventjes stil kunnen staan, was de bom opgehouden te tikken en die Belgische meisjes hun lot bespaard gebleven. Om hem draait de wereld: hij is de sleutel.
Scholtes trieste spinsel is helaas vergelijkbaar met de kankerpatiënt die z’n leven tot op de laatste cel analyseert om uit te vinden waar die ziekte z’n oorsprong vond: een eindeloze speurtocht naar een antwoord op de vraag ‘waarom ik?’, die in sommige gevallen verkeert in permanent gezielgraaf en een hang naar dure diëten of de malle theorieën van kwakzalvers. Alles hangt met alles samen – van Dutroux en Oude Pekela tot de dood van Ien Dales en kunstbendes, of van je sombere humeur tot je ongelukkige pubertijd – en het antwoord op alle vragen ligt in je eigen biografie besloten, alsof de lukrake wreedheid van het toeval er niet toe doet en alsof men zijn leven, laat staan zijn lichaam, daadwerkelijk in alle facetten zou kunnen beheersen en verklaren.
Toeval bestaat niet meer. Op alles is een antwoord. Dat kan sterkend zijn, zo’n gedachte, en het leidt tot een overzichtelijk universum, maar er zijn grenzen. Misschien was degene die die aanslag pleegde wel iemand die hem haatte, om iets met een vrouw, of iets met een slecht schilderij – misschien hoeft de hele wereld niet te berde worden gebracht om iets te vinden dat afdoende was. Misschien ook is de vraag zelfs onbeantwoordbaar.
Wat nog enger is, is dat iedereen Scholte maar lijkt te laten praten. In geen enkel interview of artikel roept iemand Scholte een halt toe, hem toevoegend dat die bom een gruweldaad is die misschien altijd onverklaarbaar zal blijven en dat alle achtervolgingswaan van de wereld dat niet zal verhelpen; dat zulke paranoïde theorieën een plausibele verklaring wellicht eerder in de weg staan dan dat ze die bespoedigen. Nee, meer complottheorieën willen de kranten, dat hapt zo heerlijk weg, laat de man zich maar belachelijk maken, ‘t is een mooi verhaal immers? En zo voeren de pers en zijn eigen paranoia Scholte in een valse wals de afgrond in.
Een rolstoeldansje ware beter geweest.
Nawoord, 17 september 1997:
Rob Scholte belde me op naar aanleiding van mijn column over hem van 15-9-97, en meldde me onder grote hilariteit dat er sprake moest zijn van een misverstand. De tekst die hij voorlas op Crossing Border, waarin hij – in mijn samenvatting – meldde “dat Hirsch Ballin en Ed van Thijn hadden moeten aftreden wegens hém, Rob Scholte … dat Scholte uit de weg geruimd moest worden vanwege zijn kennis over enig drugsnetwerk. En dat ‘ze’ ook Ien Dales hebben gemold,” was namelijk niet van Scholte zelf.
Genoemde opmerkingen, en veel meer beschuldigingen, komen – inclusief de emotionele zinsnedes als “sorry dat ik begin te huilen” en “sorry dat ik weer volschiet” die Scholte tijdens zijn optreden op Crossing Border eveneens uitsprak – uit een gesprek dat Bengt Magnus Liberg had met Parool-verslaggever Maurits Schmidt. Dat gesprek werd gepubliceerd in de serie “Geen gehoor”, waarin allerlei mensen met (zacht gezegd) curieuze ideeen aan het woord worden gelaten. Scholte citeerde dat gesprek integraal tijdens zijn optreden. Met andere woorden: de paranoia die ik Rob Scholte in de schoenen schoof, was die van heel iemand anders. Mijn oprechte excuses daarvoor.
“Wat ik in mijn boek doe,” legde Scholte me telefonisch behulpzaam uit, “is niet anders dan wat ik in mijn schilderijen doe. Ik sampel. Ik wilde met deze passage alleen maar laten zien hoe mensen over me denken.”
Chapeau voor Scholte. Ik bijt in het stof. En alle andere recensenten van Crossing Border met mij – want iedereen is erin getrapt. Ik geloof dat ik zowaar bewondering voor hem begin te krijgen.
Wat waar is kan zomaar de volgende dag een leugen zijn.
Maar waar die Scholte gelijk in heeft: Het Geheel is altijd meer dan de Som der Delen.
Dat is het verschil tussen wetenschap en kunst. En als wetenschap de Natuur als inspiratiebron zou kiezen en niet voortborduren op iets wat al is zal uit niets pas iets nieuws geboren worden eerder niet. Daarom zullen vele wetenschappers tevergeefs hun levenlang naar hun heilige graal zoeken. Die is er wel maar je moet wel weten welke Bron je moet gebruiken. Vooral mij niet geloven.