HET COC NIJMEGEN hield in november vorig jaar een druk bezocht congres over homoseksualiteit en onderwijs. In de jaren tachtig werd er op scholen en op lerarenopleidingen redelijk veel aandacht besteed aan homoseksualiteit: er werden cursussen opgezet, lesmateriaal werd doorgelicht, vakbonden maakten zich druk om docenten die wegens hun seksuele voorkeur problemen op school ondervonden, decanen en mentoren werden erop geattendeerd dat problemen rond hun coming-out de prestaties van leerlingen nadelig kon beïnvloeden, en dergelijke. Kortom, het leek erop dat er een prettig soort gevoeligheid voor zulke kwesties ontstond.
Maar dat blijkt danig te zijn veranderd. Het hoger beroepsonderwijs is drastisch gereorganiseerd: allerlei opleidingen zijn bijeen geveegd vanwege de schaalvergroting die het ministerie afdwong, en op de daaruit resulterende onderwijs-conglomeraten is nauwelijks nog aandacht voor homoseksualiteit en pedagogiek. Tot mijn verbazing hoorde ik dat de lerarenopleidingen – waar ik zelf heb gestudeerd, en waar in mijn tijd (oma vertelt) cursussen roldoorbrekend onderwijs werden opgezet en interessant lesmateriaal werd vergaard – tegenwoordig niets meer aan zulke onderwerpen doen en dat alle kennis erover is weggesmolten.
Het wrange is dat homoseksualiteit tegelijkertijd een steeds prangender probleem wordt op scholen. Docenten die jarenlang geen doekjes wonden om hun seksuele voorkeur, en die niet de indruk hadden dat zulks hun functioneren belemmerde, merken nu ineens dat ze alsnog last krijgen: er zijn regelmatig leerlingen die het op ze voorzien hebben, die ze pesten, die agressief worden of in de klas luidkeels de meest vuige opmerkingen maken. En dat fenomeen heeft te maken met etnische achtergrond: het zijn vaak Turkse en Marokkaanse jongeren – of preciezer: jongens – die zich aan dergelijk gedrag te buiten gaan. O zo pijnlijk om te zeggen, juist omdat je zelf niet wilt discrimineren en geen voedsel wilt geven aan racisme in welke vorm ook.
De verhouding tussen Islam en homoseksualiteit is een gecompliceerde. Het helpt dan niet altijd om je te realiseren dat zulks evenzeer geldt voor de verhouding tussen het Christendom en homosualiteit: wanneer je in Nederland bent opgegroeid, heb je – bijna uit de aard der zaak – de beschikking over een heel arsenaal aan tegenargumenten. Wie van jongsafaan ondergedompeld is geweest in een christelijke cultuur, weet waar de barsten zitten; en het wordt dan ineens heel makkelijk om mensen die zich op grond van religieuze argumenten tegen homoseksualiteit verzetten, op hun nummer te zetten.
Door te zeggen dat de zwarte-kousen variant van het Christendom niet de enige is, bijvoorbeeld; of door er andere, meer liberale bijbelteksten tegenover te zetten en te wijzen op het bestaan van religieuze homo-organisaties, homosuele priesters en in de kerk ingezegende homohuwelijken. En de Paus, ach, daar lachen de meesten om in Nederland. Maar als Mohammed Rabbae, indertijd duo-lijsttrekker van GroenLinks, tijdens de verkiezingscampagne botweg roept dat “jullie” er maar aan moeten wennen dat “wij islamieten” homoseksualiteit nu eenmaal niet accepteren, zwijgt iedereen gegeneerd.
Wanneer het om de Islam en de Koran gaat, weten geboren & getogen Nederlanders zich immers doorgaans geen raad. Het zou vreselijk helpen indien autochtonen zich realiseren dat de Islam, evenmin als het Christendom, een monoliet is, en dat er minstens evenveel interpretaties over de Koran de ronde doen als over de bijbel. Je verdiepen in de cultuur is het beste wat je kunt doen, dunkt me; dan krijg je vanzelf oog voor de barsten daarin, en op grond daarvan argumenten voor een discussie. Of een weerwoord.
Verhalen en boeken lezen is daartoe een uitstekend middel, en nog plezant bovendien. Ik heb Hafid Bouazza’s bundel De voeten van Abdullah (Arena, 1996) derhalve om diverse redenen met genoegen gelezen. Prachtige verhalen, mooi geschreven, en het barst er van de homosuele handelingen. Niet dat de mannen in kwestie zich ooit als homoseksueel zouden definiëren – ze kijken wel uit – maar zowat alle jongens die in de bundel voorkomen, maken kennis met de zinnelijke liefde via hun contacten met volwassen mannen. Of soms met een schaap, dat kan ook.
Het boek is een schitterend wapen in discussies met mensen die de Islam voorstellen als homofoob. Wat te denken van passages als: “Het klimaat in Marokko doet een jongens snel oud worden. We hadden die zachtheid verloren, die zo geliefd was bij de imam van de moskeeschool en de jongemannen van het dorp die de huwbare leeftijd hadden bereikt. De schoot van de imam, die ons het Arabisch alfabet en enige verzen uit de Koran moest bijbrengen, waren wij al ontgroeid en op de schoot van zijn niet al te smetteloze djelleba, die ooit onze billen had gedragen, zaten nu andere knapen…”
In Het Parool vertelde ooit een docent hoe succesvol een dergelijke strategie was. Het hoofd van de school en zijn collega’s drongen er bij hem op aan z’n homosualiteit voortaan maar liever te verbergen: z’n allochtone leerlingen ‘zouden daar nog niet aan toe zijn’. En inderdaad, zodra ze doorkregen hoe de vork in de steel zat begonnen ze “hibne” tegen hem te sissen, het Turkse woord voor ‘flikker’. De man besloot er in de klas een discussie aan te besteden. In die les beweerden de Turkse jongens dat homoseksualiteit vies was, want “homo’s gaan door het raam in plaats van door de deur naar binnen”. De man, niet op z’n achterhoofd gevallen, wierp tegen dat Turkse mannen dat voor het huwelijk ook vaak doen bij hun Turkse verloofdes, om hun maagdelijkheid te sparen. Waarna de jongens in hun hemd stonden en het gesis verleden tijd was.