WAT EEN @#$%^;_*&^= ZOMER!
Nauwelijks zon, en als ik me dan uit arren moede ‘s avonds tot de televisie wendde op zoek naar verluchtiging en vertier, was het sport dat de klok sloeg. Wimbledon, en de Tour de France, en voetbal (nationaal, Europees en mondiaal), en de Olympische Spelen – er kwam maar geen einde aan. Als het nu nog keurig bijeengebonden op een van de vele kanalen zat, alla – maar ze deden het overal en allemaal. Op minstens twee van de drie Nederlanden, en den Belgen deden het, en de BBC was ervan vergeven, alsmede de Duitslanden; en ook Filmnet heeft z’n tweede kanaal aan de sport overgeleverd. Je kon, met slim switchen en zappen, dezelfde wedstrijd op minstens vier kanalen tegelijkertijd volgen – een kwestie van uitzoeken welke cameraman en commentator je het prettigst vond.
Wij zagen Willem met de bolle wangen in bermuda het veld op hossen en om de halzen van kersverse winnaars gaan hangen. Wij zagen staatssecretarissen ‘uit hun dak gaan’. Wij zagen veel wenende mannen – of ze nu in tranen waren omdat ze gewonnen hadden of verloren was me niet altijd duidelijk, maar er zijn flink wat Kleenexjes doorheen gegaan deze maanden, dat zag ik wel. Wij zagen zelfs – oh mijn god, bewaar me – in de lokale supermarkten wc-papier bedrukt met oranje leeuwtjes, deze zomer. Wat me eenmaal verschrikt deed uitroepen dat het er nog maar aan ontbrak dat je condooms kon kopen met de afbeeldingen van het Nederlands elftal erop. En luttele dagen daarna meldde Het Parool dat mijn nachtmerrie was verhoord. Ze bestonden, zulke condooms. Inmiddels was de gedachte aan seks met meneren me bijna ernstig gaan tegenstaan – ik kon geen bal meer zien, so to speak.
Dus ik was vreselijk opgelucht toen het Nederlandse team eruit vloog bij de WK. En lachte vals bij het zien van alle in de winkels gelegen gadgets die we hadden moeten kopen ter viering van de (misgelopen) overwinning: ‘Ha, lekker! En nu dumpen die troep!’
En eigenlijk vind ik sport helemaal niet naar. Het was de overdosis die me akelig maakte, plus het blatante nationalisme en commerciële gedoe dat ermee gepaard ging. De kreet dat ‘wij’ goud hebben gewonnen stond me altijd al tegen – want hoezo ‘wij’? Een overwinning lijkt me toch in de eerste plaats een prestatie van een specifieke speler of van een team; de meesten van degenen die ‘wij’ roepen deden niets meer dan voor de tv zitten, pilsje bij de hand; het is een curieuze annexatie, dat opeisen en zich toeëigenen van andermans zweet, zuiver op grond van gedeelde landsgrenzen.
Maar bij deze tombola van wedstrijden kwam het me voor dat een speler of team meer ‘wij’ werd naarmate er meer prestige en geld mee gemoeid was, en dat de kwaliteit van het spel bitter weinig mee had uit te staan met de mate van nationale euforie. Wat de verhalen dat de sportliefde voorop staat, in mijn ogen enigszins ondermijnde. Sterker nog, in sommige landen ging het überhaupt niet over sport, maar vrijwel uitsluitend over vaderlandsliefde: in de VS werden tijdens de Olympische Spelen bijvoorbeeld alle wedstrijden waar geen Amerikanen in meespeelden, simpelweg niet uitgezonden. Ja, kunst, dat je je dan voornamelijk identificeert met je landgenoten.
Er zijn prachtige wedstrijden, waar bijzonder gepresteerd wordt, maar waar je nooit iemand over hoort of ook maar een aftrap of doelpunt van ziet. De Paralympics bijvoorbeeld – terwijl daar juist, meer dan in andere wedstrijden, te zien is hoe mensen zich hebben moeten inspannen en welke moeite ze zich moeten getroosten om prestaties te leveren. Echter, de hoeveelheid geld die gemoeid is met wedstrijden lijkt ondertussen een belangrijker criterium voor uitzenddichtheid, waardering, journalistieke belangstelling en opwellende vaderlandsliefde geworden te zijn dan de prestatie zelf.
Ik zal nooit vergeten hoe ik met open mond stond te kijken naar wat mensen deden, in juli 1990 in Assen, toen daar de Wereldspelen voor Gehandicapten werden gehouden, en daags erna Mart Smeets in de krant las die meedeelde dat ‘het toch vooral zieligheid was, daar.’ En zag hoe de kranten negeerden wat zich in Assen afspeelde en merkte dat die paar journalisten die het wel aan het sporthart ging, werden gedelegeerd naar de human interest pagina’s.
En gaandeweg begon ik me af te vragen hoe dat nu zou gaan, straks, bij de Gay Games. Natuurlijk gaat iedereen eerst uitgebreid zeuren over de vraag hoe je nu homoseksueel voetbalt, en wat lesbisch paardrijden is, en dat je als homo toch ook gewoon mee kunt doen met, etc. Maar als we dat hoofdstuk hebben gehad? Wat dan? Zulke spelen worden niet belaagd door commerciële belangen – dat wil zeggen, ze zijn er wel, maar minder pregnant – en de rare vaderlandstrots die bij internationale wedstrijden schering en inslag is, is er stukken minder. Ha! Stel je voor! Huispappa’s die inenen een roze team als ‘hun’ jongens zouden gaan beschouwen, da’s wel erg wennen, en ik denk niet dat zulks heel aannemelijk is.
Maar misschien dat we het dan eindelijk over de kwaliteit van de sportprestaties kunnen hebben…