“BINNEN TWEE JAAR tijd moeten er een miljoen Nederlanders op Internet aangesloten worden,” sprak het Ministerie van Economische Zaken kortgeleden, en loofde daartoe zeventig miljoen gulden aan subsidies uit.
‘Aangesloten worden op Internet’. De uitdrukking bezorgt me altijd een lichte huivering: het klinkt alsof je een plug of een socket in je lichaam geimplanteerd zult krijgen, vervolgens aan een kabel wordt vastgeklonken en nooit meer los mag. Waarom hebben ze het niet gewoon over ‘toegang hebben’ of ‘geabonneerd zijn’? Mensen zijn toch ook niet aangesloten op de kabel, de giro of op het gas? Hooguit is hun huis dat.
Los van de akelige terminologie: in de stukjes die over dit streven van EZ in de kranten werden gepubliceerd, viel vooral het gebrek aan argumentatie op. Waarom moeten al die mensen en bedrijven Internet op, en daartoe bovendien van overheidswege worden gestimuleerd en gesubsidieerd? De toeloop op het net is nu al fors; de vraag is, zoals Francisco van Jole afgelopen zaterdag in de Volkskrant uitlegde, of de huidige infrastructuur dat allemaal aan kan zonder fundamentele ingrepen. Ook zonder dat EZ de burgers en bedrijven extra aanspoort, moeten de telecommunicatiebedrijven waarschijnlijk op korte termijn sowieso forse investeringen doen wil het Nederlandse deel van Internet niet ondraaglijk traag worden; dat gaat om investeringen die de beloofde zeventig miljoen ver te boven gaan.
WAAROM WIL DE overheid het gebruik van Internet eigenlijk bevorderen? Het werkgelegenheidsargument heeft Van Jole in voornoemd stuk al de grond ingeboord: eerder gaan er arbeidsplaatsen verloren wanneer Internet op grote schaal wordt gebruikt.
De teledemokratie dan? Onze versie van demokratie is thans op het top-down model gebaseerd: er worden plannen en voorstellen over de burgers uitgestrooid, maar iets terugzeggen helpt bitter weinig. Slechts bij verkiezingen en (eventueel) bij referenda kun je je mening laten horen. Stemmen via het net kan hooguit een aanvullende methode zijn, zoiets als de machtiging nu is, zolang niet alle burgers toegang hebben tot het net en ermee vertrouwd zijn.
Politieke discussies dan? Debatten op het net zijn vaak structuurloos en altijd gelijkwaardig: iedereen kan op alles iets terugzeggen en je ‘daagse’ status heeft op het net niet veel betekenis. Zinnig argumenteren en goede argumenten leveren, dat telt. Antwoord krijgen is daarbij een eerste behoefte. Een stelling bij digitale burgers dumpen en dan menen dat daar na verloop van tijd vanzelf een conclusie of meerderheid komt uitrollen, is grenzeloos naïef. Iedereen wil wel over van alles en nog wat spreken, doch niet op commando, zeker niet wanneer er geen garantie is dat men gehoord wordt.
Bij mijn weten is er op overheidsinitiatief slechts eenmaal een redelijke (maar saaie) discussie op het net gevoerd: in de Digitale Stad werd een debat gehouden over de rol van moderne media in de informatievoorziening, bij overheidsdiensten en in het democratisch proces. Er golden strenge regels: alle bijdragen moesten eerst door een moderator worden goedgekeurd. In dit geval werd er bovendien gestreden om een prijs: het interessantste stuk werd aan Binnenlandse Zaken voorgelegd.
WAT ME HET meest bevreemd is dat de overheid zelf zo weinig met Internet doet. Ze zouden zich hun eigen woorden ter harte kunnen nemen. Internet biedt een van de snelste en meest omvattende manieren om informatie te aan te bieden en te vinden; de overheid maakt daar echter een hoogst oppervlakkig gebruik van.
Wie bijvoorbeeld via de Digitale Hofstad op de pagina’s van de Tweede Kamer belandt, krijgt een overdosis uiterst nutteloze informatie. Je ziet een eindeloze rij namen aan je voorbij komen: alle leden van de Eerste Kamer, alle leden van de Tweede Kamer, alle leden van de regering, allemaal op alfabet – en van elk van hen kan een minibiografietje van tien regels worden opgevraagd, met gratis pasfoto. Voorts wordt er, verstopt tussen al die namen, een cursus staatsinrichting voor wereldvreemde beginners opgedist: hoe vaak vergadert de Kamer, wat zijn kamervragen, hoe wordt een wet behandeld, en wat is de troonrede eigenlijk?
Er is voorts een trefwoordenpagina. Ha, eindelijk, wetsontwerpen, amendementen en wetsteksten, dacht ik, en tikte braaf WAO in. Het register ontsloot slechts berichten van verhindering en de voornoemde ellenlange lijst parlementariërs. Wetsteksten zijn simpelweg niet beschikbaar. De pagina die ik uiteindelijk vond, vertelde me dat ik naar de Kamerbibliotheek moet om ter plekke iets te lezen, of dat ik een kopie bij de griffie kan bestellen.
Het geheel wordt besloten met het parlementaire nieuws. Bij opvraag heet dat nieuws ‘Het wekelijkse weetje’. Wat was het grote nieuws dat het Nederlands parlement deze week aan haar digitale burgers kwijt wilde? Wat denkt U? Keus genoeg: de IRT-enquête, de gouden handdruk die Van Randwijck kreeg, de uitbrander die Van Traa zijn IRT-commissieleden gaf, de afschaffing van de ziektewet, de plannen van Nuis voor een gereduceerd kabelaanbod. Welnee. Geen woord erover. Het grote nieuws van deze week is: mocht Ruud Lubbers benoemd worden tot secretaris-generaal van de NAVO, dan is hij niet de eerste Nederlander in die functie.
De trutten.
En het kan wel. Via de Digitale Stad Amsterdam zijn de gemeentearchieven vanaf 1980 te raadplegen; op grond van simpele trefwoorden als ‘stadsmobiel’, ‘werkloosheid’ of ‘gehandicapten’ krijg je een compleet overzicht van de notulen van raads- en commissievergaderingen en kun je alle verordeningen en voorzieningen oproepen, kopiëren en op je gemak lezen.
Laat EZ daar maar ‘s gaan kijken. En voor het ontwerpen van zo’n systeem voor de Tweede Kamer, mag de overheid van mij haar eigen subsidie krijgen.
Naschrift: Pas later bleek me dat de gemeentearchieven van Amsterdam op Internet niet meer worden bijgehouden. Het kostte de ambtenaren naar verluidt teveel tijd…