MIJN TAFELGENOOT HAD me iets gevraagd. Aandachtig keken we daarna naar de zojuist geserveerde koffie. Er lag een papieren onderleggertje met opdruk tussen kop en schotel; het schoteltje was voorts uitgerust met een lepel, een suikerzakje, een cupje koffieroom en een chocolaadje. (De betere koffie onderscheidt zich doordat er chocolade naast wordt gelegd in plaats van een koekje.)
Nee,’ zei ik, ‘nooit. Mijn moeder doet het trouwens wel.’
‘De mijne ook,’ zei mijn tafelgenoot, ‘ze stopt ze in haar handtas.’
Waarna ik opsomde wat mijn moeder altijd meeneemt van haar schaarse bezoeken aan de horeca: suikerzakjes, koffieroom, mosterdzakjes, zakjes met zout en zakjes met peper. Als ze per vliegtuig reist bewaart ze zelfs het plastic bestek dat daar bij de maaltijden wordt geleverd, wast dat thuis af en legt het op een speciale plaats. ‘Dat kan nog goed van pas komen,’ zegt ze dan.
Wat is dat toch, vroegen we ons ineens af, dat mensen suikerzakjes en roomcupjes uit cafés meenamen? Zou het de gedachte zijn dat je er, aangezien je ervoor hebt betaald, ook recht op hebt ook al blief je het zelf niet in je koffie? Omdat ervoor betaald is en omdat het derhalve – zoals mijn oma dat altijd zei – ‘eeuwig zonde’ zijn om het daarna te laten liggen? Is het verkapte gierigheid en angst voor verspilling? Mijn moeder heeft ooit, toen ze om de rekening vroeg in een restaurant, een kurk bij de nota gevraagd. Dan kon ze de halflege fles witte wijn namelijk dichtmaken en meenemen. Voor mij.
De consumptie moet kennelijk voor het volle pond benut worden, zo niet nu, dan toch later, en zo niet zelf, dan door anderen. Mijn moeder beweert althans dat haar verzamelwoede ‘zo handig’ is; dan heeft ze namelijk altijd een reserve en hoeft ze voor de visite geen koffieroom te kopen die vervolgens aangebroken in de koelkast wacht op bederf, want zelf drinken ze hun koffie zwart. Maar dat is een kul-argument. Het gaat hooguit op voor de koffiemelk. Suiker, mosterd, zout en peper heeft ze thuis altijd in ruime hoeveelheden voorhanden. Dus nogmaals: waarom dat verzamelen van uitgereikte zakjes en pakjes?
‘Mijn moeder bewaart ook de stukjes zeep die van zo’n blok overblijven,’ zei mijn tafelgenoot. ‘Eens in de zoveel tijd verwarmt ze die resten en kneedt daar dan een nieuw zeepblok van. Waarvan de rest natuurlijk ook bewaard wordt, en samen met andere, nieuwe overblijfselen tot weer een volgend blok wordt geboetseerd… Goedbeschouwd moet er in dat stuk zeep nog resten te vinden zijn van vlak na haar trouwen.’
Dat woord – trouwen – deed me ineens beseffen dat er iets aan de hand was. Het zijn geen gewone mensen die suikerzakjes meenemen en in hun handtassen stoppen; het is een speciale groep. Moeders.
Het is vast iets hormonaals, iets dat pas in werking treedt en tot volle bloei komt na een bevalling; want het zijn bij mijn weten alleen moeders die dit doen. Ik heb nog nooit een vader op zulk hamstergedrag betrapt, en al evenmin jonge kinderloze mensen. Die nemen een enkele keer wel suikerzakjes mee maar plakken die vervolgens in een album: ze sparen niet voor noodconsumptie doch terwille van de collectie, en niet voor de inhoud maar vanwege de opdruk. Aanbreken is bij hen volstrekt uit den boze. Hun Suikerzakjes dienen gaaf bewaard. (Niet dat mijn moeder de hare ooit aanbreekt; de noodgevallen waarop ze zich immer voorbereidt doen zich zelden voor, juist omdat ze zo goed in zorgen is.)
Hormonen en moederschap. Je zou het kunnen testen. Hebben omgebouwde moeders er nog last van? Vertonen heren die hun kind van jongsafaan hebben opgevoed, zonder dame erbij, hetzelfde gedrag? Zorg. Het gaat om de zorg. Jezelf bevoorraden om hen die je lief zijn ten alle tijde te kunnen hoeden en voeden, om te zorgen dat het ze nooit aan iets zal ontbreken; en die suiker of mosterd is daar een mal symbool van.
Maar nee, bedachten we twee tellen later, die vlieger gaat niet op. Het gaat niet om sociale of biologische moeders; het gaat om oudere moeders, vrouwen die de oorlog hebben meegemaakt.
Ik denk dat mijn moeder eigenlijk suikerbieten verzamelt.