HET ZAL MIJN eerste tienerpopverliefdheid zijn geweest. Elf of twaalf was ik en tussen tafellaken & servet, dat wil zeggen: te jong om hotpants te kunnen dragen zonder de verdenking op me te laden dat het een korte broek was waar ik eigenlijk uit was gegroeid, en al wel experimenterend met mijn eerste doosje oogschaduw. Lila, dat was toen mode.
En elke week naar Top Pop kijken. Daar kwam-ie soms. Het onverwachte nadeel van een hit hebben was, zo leerde ik toen, dat de presentator je wel eens oversloeg ook al stond je wekenlang een, twee of drie op de top veertig. Erger nog, juist omdat ze al wekenlang hoog stonden werden ze wel eens genegeerd.
Maar als ze dan kwamen – nooit vaak genoeg naar mijn zin – kroop ik zo ongeveer in het televisiescherm om vooral maar geen beweging, hoe minuscuul ook, te hoeven missen en een diepgaande studie te kunnen maken van de stand der ogen, de welvingen des monds, het kapsel, de plooival van de fluwelen jasjes en zijden overhemden, de danspasjes, de zwier zijner heupen. Het gretige kijken leidde tot een staat van begeistering waaraan ik alleen uiting wist te geven door drie keer per minuut tegen mijn moeder te verzuchten: ‘Mám… Wat een stem, he…’ Voorts kende ik natuurlijk alle teksten uit mijn hoofd en hing er een affiche uit de Popfoto boven mijn bed.
Het verhaal deed de ronde dat de mensen aan de overkant van de straat, die ook Tetteroo heetten, inderdaad familie waren. Nu zat er tussen onze kant van de straat en de hunne een ventweg, een plantsoen plus een rijweg, zodat het pand in kwestie toch al gauw veertig meter verderop lag en de overbuurse gezichten slecht te onderscheiden waren, maar dat verhinderde me niet om maandenlang elke zondag oplettend hun voordeur te observeren in de hoop dat hij daar eens koffie zou komen drinken.
Mijn Amerikaanse tante en neef kwamen logeren. Dennis had hun huidige hit al eens gehoord, ook in de VS scheen het singeltje het goed te doen, en mijn tante legde uit dat het nummer niet over onkruid ging maar over verdovende middelen. Waar ik niet veel wijzer van werd, want ik wist niet wat dat waren. Volgens mij ging het over heksen en daar was ik bevattelijk voor: toen ik nog jonger was dacht ik dat heks zijn iets wat je kon leren, een beroep als alle andere, en had ik me voorgenomen om dat later te gaan worden. Zelf was ik eerder ongerust over een andere hit, omdat ik vreesde dat mijn tante zich de tekst daarvan persoonlijk zou aantrekken: ‘American woman – get away from me!’ Ik kreeg het gevoel dat ik me tegenover haar moest verontschuldigen, ook al was ze maar import-Amerikaanse.
Veertien worden volstond om de betovering te verbreken en ik stapte over op de Golden Earring, wat een stuk volwassener was. Vond ik. Later heb ik al mijn elpees van de Tee-Set naar een tweedehandswinkel gebracht en kreeg er daar geloof ik een schamele vijf gulden voor, niet eens per stuk maar voor de hele verzameling.
SOMMIGE LIEDJES HEBBEN zich in mijn hoofd geboord. (Die van de Tee-Set liet ik vrijwillig binnen. Het gebeurt ook zonder invitatie: een paar jaar geleden ging ik bij wijze camp-oprisping naar Björn Again en ontdekte daar tot mijn grote schrik dat ik, hoewel ik Abba waar mogelijk gemeden heb, op twee na alle liedjes woordelijk kon meezingen. Waar ik ze heb opgepikt, mag Joost weten. Zo vaak kom ik niet in de supermarkt.)
Ik hoef de naam Tee-Set maar te horen of mijn innerlijke juke-box gaat van start. Alle deuntjes, alle loopjes, de teksten, alles is opgeslagen en ik weet weer precies waar Peter kreunde of aarzelde of oversloeg. Zelfs mijn kalverplezier van weleer wordt ervan wakker. Maar hoe anders klinkt de Tee-Set nu in mijn geestesoor… zijn stem is niet veranderd, mijn hoofd wel, en nu hoor ik een onvaste en in de hoge tonen tamelijk vals zingende jongen.
Een jaar of vijf geleden zag ik ze op televisie in een old-timer show. Hans van Eijk stijfjes als immer achter de piano en Peter Tetteroo, aanzienlijk molliger nu, maar nog altijd in een strakke broek en volop wiegend met de heupen, achter de microfoon. Hij playbackte niet, wat hem sierde, maar het was wel erg vals. ‘Is-ie nou een nicht?’ dacht ik nog, maar die gedachte schoof ik meteen terzijde want zulke woorden kende ik nog niet toen ik elf was en ze waren dus ook nu niet gepast. Het ging immers om een jeugdliefde, en die vallen alleen te beschrijven in het vocabulaire van toen.
Maar het blijkt waar te zijn, van Peter. Nu ja, eigenlijk geen wonder ook dat ik verliefd op hem was: soort zoekt soort. Kortgeleden vulde ik zo’n Ken-Uzelf test in over de vraag ‘Hoe androgyn bent u?’ en ik kwam er tot mijn grote vreugde uit als een ouderwetse macho. Dus dat verklaart een hoop.