[Recensie voor Vrij Nederland van Dorien Pessers: De wet van het hart, uitgeverij Balans, Amsterdam 1994.]
HOE GELD, ECONOMIE en arbeidsleven zowel de rechtstaat, de liefde als het feminisme corrumperen, benevens hoe het feminisme uitverkoop van het private domein houdt – dat zou de breedsprakige, wat achttiende-eeuws aandoende ondertiteling kunnen zijn van Dorien Pessers’ boek. De wet van het hart is een bundeling van losse stukjes, voornamelijk van de columns die ze eerder in de Volkskrant heeft gepubliceerd. ‘Essays’, noemt de uitgever deze stukjes weids op de binnenflap, maar dat stadium bereiken ze niet. Het zijn korte, schematische standpunten die Pessers neerzet: eerder redeneringen die sluitend zijn dichtgeritst dan gedachtegangen die worden gepast, verschikt, opnieuw gespeld en vermaakt totdat ze tenslotte draagbaar blijken.
Haar columns zijn van een hoog abstractieniveau. Nergens een grap, nergens een voorbeeld, nergens luchtigheid, het zijn ijzeren tandjes die successievelijk worden afgelopen en in bijna elk stukje komen dezelfde repeterende breuken terug. Dat leidt tot log proza en tot bloedeloze redeneringen als: nu ‘de voortplantingscapaciteit’ relaties niet meer beheerst, zullen mannen en vrouwen elkaar alleen nog beminnen om ‘de intrinsieke waarde van hun intimiteit’ en wordt de liefde een ‘kwestie van individuele vormgeving van het leven’. Aangezien er thans echter geen ‘patriarchale verantwoordelijkheidsethiek’ meer is die het ‘meedogenloos antagonisme tussen de sexen’ kan temperen, is de kans niet groot dat ‘de democratisering en pluralisering van de heteroseksuele betrekkingen zich daadwerkelijk zullen realiseren’ – en dat allemaal op één bladzijde (pag. 104).
Ontdaan van alle ijzeren stellingen is het boek eigenlijk een simpele who-dunnit. Pessers signaleert tal van misstanden: het recht is verworden tot een systeem van macht in plaats van een systeem ter controle op macht, arbeidsverhoudingen worden scherper, de staat doordringt het privéleven op oneigenlijke manieren, betaald werk lijkt het enige geaccepteerde toegangsbewijs voor maatschappelijke deelname, mensen raken ondergeschikt aan monetaire machinaties, door het wegbikken van de sociale solidariteit zet de overheid aan tot vreemdelingenhaat. Uit deze korte opsomming van maatschappelijke kwalen mag blijken dat de kapitalistische economie in Pessers’ ogen de grote boosdoener is; ze betoont zich op veel plaatsen een klassiek marxist, en daarmee helaas tamelijk voorspelbaar.
Voor allerlei groeperingen die ze een kritisch vermogen toedicht, brengt Pessers een gedistantieerde vorm van begrip op, ook al slagen zij tot haar teleurstelling niet in hun taak. ‘De countervailing power van de vakbeweging, het kritisch potentieel van de wetenschap en het ethisch potentieel van kerken en sociale bewegingen zijn in beginsel de tegenkrachten die de eigen logica van het kapitalisme beteugelen,’ schrijft ze in ‘Harde ethiek’. Ook zij echter blijken het primaat van de economie niet aan te vechten en kunnen dus alleen maar toezien hoe de afbraak van de sociale zekerheid wordt verkocht als de enige manier om een gesaneerde versie van de verzorgingsstaat overeind te houden. Verlamd door deze redenering verzuimen alle groeperingen van wie ‘in beginsel’ tegenwicht mocht worden verwacht, het om paal en perk te stellen aan de ‘autonome logica’ van de economie. ‘Politiek en cultuur hebben zich teruggetrokken op de eigen bastions, van waaruit met angstig hart de verrichtingen van de nationale economie op de wereldmarkt worden gevolgd.’ Zonde, maar zo gaan die dingen, lijkt Pessers hier te suggereren.
Anders wordt het wanneer ze zaken bespreekt die aan feministische vraagstukken raken. Ook daar geldt, stelt Pessers, dat allerlei behartenswaardige zaken zoals emancipatie en de wens tot arbeidsdeelname geheel en al door ‘het kapitalisme’ zijn overgenomen en ‘dus’ geperverteerd zijn geraakt. Ondertussen wordt de privésfeer steeds meer een terrein waar tal van manipulaties plaatsvinden. Maar nu wordt Pessers ineens vilein en wijst met een beschuldigende vinger: dat komt omdat feministen de kapitalistische economie een handje hebben geholpen, aangezien ze niet doorhebben hoe obsceen ze zich aanpassen aan ‘de eisen van de markt’. ‘Het streven van vrouwen naar ook economische individualiteit binnen en buiten het gezin werd getransformeerd en geabsorbeerd door de veel oudere maar minder zichtbare stroming van de voortgaande ontbinding van gezinsverbanden ten behoeve van het produktie- en consumptieproces. Vanuit deze optiek is ook verklaarbaar waarom slechts één onderdeel van het feministische eisenpakket is gerealiserd: namelijk de toegang van vrouwen tot de arbeidsmarkt,’ schrijft Pessers triomfantelijk, haar gelijk dichtritsend. Alsof die toegang zonder meer is geregeld en verzekerd, even eenvoudig en vanzelfsprekend is als die van mannen.
Keer op keer bijt Pessers haar lezers die boodschap toe: dat vrouwen niet doorhebben dat ze, door hun hameren op volwaardige arbeidsdeelname, het kapitalisme steunen! Wat een gansjes! ‘Het is juist deze economische instrumentalisering van emancipatie en individualisering geweest die beide ontwikkelingen van hun oorspronkelijke strekking heeft ontdaan en tot een dubbelzinnig streven heeft gemaakt dat onder de huidige omstandigheden beter bediscussieerd dan geaccepteerd kan worden,’ schrijft ze (pag. 94-95). Vlak daarna komt ze met haar oplossing: vrouwen zouden beter hun private domein met hand & tand kunnen verdedigen in plaats van koste wat kost het ‘mannelijke domein’ te willen veroveren. ‘Zorgarbeid,’ zo citeert Pessers André Gorz instemmend, ‘is hoogstpersoonlijke, autonome arbeid. Het is arbeid zonder economische ruilwaarde, niet gericht op verkrijging van inkomen, maar gericht op zichzelf, op de directe eigen omgeving en de directe naasten. In zorgarbeid zit een element van affectieve wederkerigheid en ethische reflectie. Zorgarbeid is in dat opzicht uitgesproken menselijke arbeid en ontleent aan dat affectieve en reflexieve karakter zijn waarde.’ Dat kan best wezen, maar waarom zouden vrouwen bij uitstek de hoeders van deze menselijke waarde moeten zijn? Waarom spreekt Pessers mannen daar niet op aan?
Haar gehamer op zorgarbeid en op het belang van de private sfeer heeft iets te maken met haar universum. Pessers redeneert geheel en al vanuit heteroseksuele verhoudingen: het gezin, de mogelijkheid van liefde tussen de seksen et cetera. Maar wat als je geen gezin hebt of ambieert? Vrijgezellen en homoseksuele verhoudingen negeert ze volstrekt. Vrouwen zijn alleen vrouwen wanneer er een man aan vast zit. Mijn tenen krommen bij terloopse, geborneerde opmerkingen als: ‘Voor zover vrouwen hun sexuele cultuur definiëren, gebeurt dat in passieve en negatieve termen: zij brengen slechts naar voren wat zij niet willen dat hun geschiedt.’ Daar denkt zelfs Opzij anders over, laat staan de gemiddelde damesdame. Misschien moet Pessers van de revenuen van haar boek eens een abonnement bekostigen op XL (het blad van het COC), de catalogus van Mail & Female een keer aandachtig doorbladeren, een hedendaags feministisch festival bijwonen of eindelijk eens reageren op de annonces van de stichting LosVast, de vereniging voor de vrijgezelle medemens. Of gewoon een modern partijprogramma doornemen.
Dat heteroseksuele universum, waarbij man en vrouw in één huis wonen en hun ‘private wederkerigheid’ de crux is, kleurt al haar redeneringen. Ze heeft het in haar columns nimmer over de wens of noodzaak van individuele mensen om hun eigen zorg, hun eigen liefdes, hun eigen vriendschappen en hun eigen werk te combineren. Het gezin is in alles haar uitvalsbasis en haar toevlucht. Vandaar ook de vreemde positie die Pessers aan kinderen toekent; kinderen zijn de redding des vrouws en mogen onder geen beding full time in statelijke handen worden gelegd. In haar columns over kinderopvang (‘De handel in kindervlees’) rekent ze expliciet uit hoe de verhoudingen er voor staan. Sekse-ongelijkheid kan men zien als een ‘twee-partijenprobleem’, wat zonder meer betekent dat vrouwen zich zullen moeten aanpassen aan mannen, dat wil zeggen: aan de arbeidsmarkt, dat wil zeggen: aan het kapitalisme, zodat ‘arbeidsverhoudingen de gezinsverhoudingen gaan dicteren’. Sekse-ongelijkheid kan ook, en dat heeft Pessers uitgesproken voorkeur, worden beschouwd als ‘drie-partijenprobleem: van vrouwen, kinderen en mannen’. Alleen gewapend met kinderen acht ze vrouwen in staat tegenwicht te geven aan de eisen van de markt. Kinderen als feministische ammunitie: lay back and think of Pessers?
Kinderen krijgen. Kinderen koesteren. Zorgarbeid. De privésfeer verdedigen. ‘Nu dit [sexe-]conflict beslecht dreigt te worden via liquidatie van het vrouwelijke, krijgen vrouwelijke stereotypen een nieuwe en subversieve betekenis. Laat vrouwen weer emotioneel, grillig, hartstochtelijk en in ieder geval uitermate ongeschikt voor deze arbeidsmarkt zijn!’ schrijft Pessers jubelend en vreselijk ouderwets. Zou het misschien, mevrouw Pessers, voor de verandering niet zinniger zijn mannen zulke schone taken toe te bedelen?