DISNEY HEEFT ER een sprokkelsprookje van gemaakt. Sneeuwwitje moet à la Assepoester op last van stiefmama de ganse dag boenen en sloven, gehuld in gescheurde kleren. Later kraakt ze op z’n Goudhaartjes een woonhuis en legt zich daar te slapen, zodat de rechtmatige eigenaars zich bij thuiskomst een hoedje schrikken. Ze wordt als Doornroosje wakker gekust (in het sprookje zelf schiet het stuk vergiftigde appel uit haar keel wanneer de prins de glazen kist waarin ze schijndood ligt, uit zijn handen laat lazeren). En ze is bij Disney geen echte prinses, een met een kroontje, maar een keukenprinses met pollepel wier voornaamste ambitie het is over een huishouden te mogen regeren.
De stiefmoeder bleef me indertijd bij. Zwart en paars droeg ze, en een strakke windsels over haar hoofd; haar wenkbrauwen waren dun en uiterst beweeglijk. Wat ik me vooral herinnerde, was de achtervolging van de stiefmoeder. Op het eind wordt zij achternagezeten door de verzamelde dieren van het bos, en terwijl stiefmoeder de rotsen opklautert, slaat het weer om en voegt er een serie meteorologische bedreigingen aan toe: donder, bliksem en regen kletteren op haar neer. Ze stort uiteindelijk van een hoge top. Veel zwart en wapperende gewaden, staat me bij, en vooral hoe eng het was en hoe gruwelijk lang die achtervolging duurde. Het allergriezeligste dat ik ooit heb gezien. Maar ja, ik was pas zes of acht, en na afloop van de matinee was het buiten gelukkig licht en kregen we patat met mayonaise. Disneys Sneeuwwitje nog eens te mogen zien – of eigenlijk: haar stiefmoeder – was een jarenlang gekoesterd verlangen.
SNEEUWWITJE ACHTERVOLGT niet. Ze lijdt, in vrouwelijke deugdzaamheid. Ze is een prinses maar draagt afgetrapte en verstelde rokken, en de enige schepsels met wie ze communiceert zijn de vogels die in de paleistuin rondfladderen. De liefde schiet niet erg op, terwijl haar rondheid overduidelijk huwbaarheid suggereert. Papa is dermate afwezig dat er geen woord aan hem wordt gewijd. Ondanks al deze tegenslagen behoudt Sneeuwwitje haar zonnige, opgewekte karakter – neuriënd zet ze zich aan haar corvee en zingt onderwijl tegen de duifjes over de prins die eens voor haar zal komen. Geen klacht of zucht komt haar over de bloedrode lipjes, en bleker kon ze toch al niet worden. Ze is de liefheid zelve, de te vermoorden onschuld ten voeten uit. Braaf. Schattig. IJverig. Volgzaam. Proper. Vriendelijk.
En ze moet dood. Stiefmamma wil de mooiste ter wereld zijn en aangezien ze beducht is voor concurrentie, consulteert de Koningin geregeld haar toverspiegel om te zien hoe de zaken ervoor staan. Wanneer de spiegel haar vertelt dat Sneeuwwitje haar inmiddels in schoonheid overtreft – ‘she is more fair than thee’, meldt de spiegel, de leugenaar – besluit mams haar stiefdochter voorgoed uit te schakelen. De jager die ze opdracht geeft Sneeuwwitje te doden, laat haar echter ontsnappen en levert valselijk een varkenshart in bij de Koningin.
Sneeuwwitje vlucht. Het woud is donker, haar angst groot. Uitgeput valt ze tenslotte in slaap. Bij het ochtendgloren ziet ze zich omringd door konijnen, herten en vogels, en meteen hervindt ze zich. Ze biedt de dieren haar excuses aan voor haar misplaatste gedrag – rennen en gillen geeft geen pas vindt ze, ook niet wanneer je zojuist hebt ontdekt dat je stiefmoeder je om zeep wil brengen, je huis & haard hebt moeten ontvluchten en zonder zakgeld in een nachtelijk eng bos verzeild raakt. Ze babbelt met de dieren en legt hen beschaafd haar precaire positie uit. ‘What do you do when things go wrong?’ vraagt ze hen. Een vogel fluit. ‘Ooooh – you sing a song!’ kirt Sneeuwwitje; ze vouwt haar handen op borsthoogte ineen en barst los in een ‘ah ah ah ah ha ha ha ha!’ met veel trillers. ‘Ik voel me al heel wat beter,’ zegt ze daarna.
De dieren leiden haar naar een huisje in het bos. ‘Adorable,’ oordeelt Sneeuwwitje, en wat heeft het een schattig rieten dak! Ze gaat onbekommerd naar binnen. (Het enige feit waaruit haar prinsesselijkheid blijkt. Ze vraagt zich geen moment af of ze het recht heeft zomaar een vreemd huis binnen te gaan.) Maar hemeltjelief, wat een rommel treft ze daar aan! Afwas in de gootsteen, vuile kleren op de vloer, overal stof, spinnewebben… ‘t is me wat. Het huisje wordt overduidelijk bewoond, maar wat een slordige mensen moeten dat zijn!
IJverig als altijd gaat Sneeuwwitje terstond aan de schoonmaak, en onder het zingen van gezellige liedjes helpen ook de dieren mee. Vrolijk lachend corrigeert ze de konijnen die het stof onder de mat willen vegen en de eekhoorntjes die de borden oppoetsen met hun staart. Dommerdjes! Sop, dat is je ware, en ze stuurt de wasbeertjes met de her en der vergaarde kledij naar een vijver. Binnen de kortste keren heeft ze het huis – en de bosdieren – volledig gedomesticeerd. Het dwergenhuisje glanst je tegemoet. Op tafel staan zelfs bloemen en de soep is al bijna klaar.
De dwergen aan haar zachte dwang onderwerpen kost haar wat meer moeite. Maar ze vinden haar mooi, dat scheelt. ‘She’s mighty purdy,’ zegt Sneezy, en iedereen knikt mee behalve Grumpy, die vrouwen niet vertrouwt: ‘Women is trouble. Ze hebben kuren. Geef ze één vinger en ze lopen over je heen.’ Uiteindelijk geeft het geoffreerde uitzicht op haar bosbessentaart de doorslag: ook de liefde van dwergen gaat door de maag. Ze mag blijven.
En nog is ze niet tevreden. Voor men aan tafel gaat, onderwijst ze moederlijk doch gedecideerd, dient men de handen te wassen. Die mening delen de dwergen in het geheel niet: wassen? Nergens voor nodig. Dat hadden ze vorig jaar net gedaan. Ze laten haar niettemin als een troepje beteuterde kleuters hun groezelige handen zien. ‘Tuttuttut, worse than I thought … oh goodness me! … oh my oh my,’ zegt Sneeuwwitje bestraffend. Pas als de dwergen hun halzen, gezichten en handen hebben geschrobd, mogen ze aan tafel. En warempel, na het eten krijgt ze ze met al haar kushandjes en lachjes en goedmoedige standjes zelfs zover dat ze een feestje vieren. Een huis vol tapdansende en jodelende dwergen. Je zou Grumpy terstond gelijk geven: dat weeë vrouwengedoe perverteert zelfs een robuuste mijnwerkersdwerg.
Onderwijl heeft stiefmama een nieuwe spiegelsessie. Verbouwereerd ontdekt ze dat ze weer niet wint en hoort van de spiegel dat Sneeuwwitje nog leeft. Daarop past maar een antwoord: wraak. Ze is furieus. (En al die tijd prachtiger dan Sneeuwwitje ooit zal zijn.) Stiefmoeder spoedt zich met gefronste wenkbrauwen naar haar toverhol, alwaar een krassende raaf zich voor haar toorn verstopt in een afgekloven schedel en de ratten zich schielijk terugtrekken in hun holen. Ze raadpleegt haar boeken. Ze vindt een toverrecept om zichzelf te vermommen (mummiestof, nachtzwart, de lach van een oud wijf, een angstschreeuw, een windvlaag en een bliksemschicht; goed roeren en in één teug opdrinken) en maakt een giftige appel. Foeilijk is ze nu, mijn mooie stiefmoeder, krom en met reumatisch geknobbelde vingers, een haakneus en wratten op haar gezicht.
Ze vindt Sneeuwwitje. Die eet van de appel, zo gaan die dingen nu eenmaal, en valt daarna voor dood neer. De dieren zien de heks en waarschuwen de dwergen. Volgt de scène die in mijn geheugen gegrift stond. En hij was eng. Niet om mijn kinderlijke angst van toen maar om mijn huiver van nu: dat de zachte, met lachjes en gekir omklede dwang tot normalisering (oftewel: propere huishoudens en de belofte van bosbessentaart) het altijd zal winnen van expliciet geformuleerde afwijkende opvattingen.
Maar misschien, zo bedacht ik later, was stiefmama niet uitgesproken en doortastend genoeg. Ze had heel hooghartig tegen de spiegel kunnen zeggen dat smaken verschillen, en dat wie zo ouderwets was om Sneeuwwitje mooier te vinden het niet waard was om zelfs maar stiefmama’s koninklijke pinknagel te kussen. Stiefmoeder verloor het pleit toen ze dacht dat Sneeuwwitje überhaupt mededingster was.