HET KWAM ZO.
Mattias Duyves belde me op met de mededeling dat hij had gehoord dat ik een deel van de slotmanifestatie van Roze Zaterdag zou presenteren; klopte dat? Ja, zei ik, daar ben ik inderdaad voor uitgenodigd, en of het doorgaat weet ik niet zeker. Maar hoezo? Nou, zei Mattias, hij had een idee – beter gezegd: iets wat een idee kon worden. En hij vertelde:
Rond 500 voor Christus, nu dus 2500 jaar geleden, bestonden er in het oude Griekenland kusspelen tussen mannen. In de Dorische stad Megara kwamen tijdens de lentefeesten mannen bijeen om lofliederen op de herenliefde ten gehore te brengen. Tijdens deze bijeenkomsten werden de aanwezige mannen uitgenodigd elkaar te omhelzen en te kussen. Dit leidde tot de kusspelen van Megara, waarbij het ging om de sierlijkste omhelzing, de welluidenste kus en de luidste pakkerd.
Volgens de Griekse beginselen gold de mannenkus als een uitingsvorm van schoonheid; en om schoonheid werd gestreden, net als om kracht, snelheid of behendigheid. Op de velden rondom het stadje Elis (oftewel op de Elyseïsche velden) werden daarom ook schoonheidswedstrijden tussen jongens gehouden; de prijzen waren wapens, een myrtekrans, plus een kus van een andere mooie jongen. Deze Elyseïsche Spelen zijn later, in de negentiende eeuw, nieuw leven ingeblazen en werden toen omgedoopt tot de Olympische Spelen. Maar helaas zonder deze wedstrijden in schoonheid of in gepassioneerd kussen daarbij te betrekken, en al evenzeer zonder dat homoseksuele element. Eigenlijk zijn de Olympische Spelen, zoals we die nu kennen, een heteroseksuele geschiedvervalsing en eigenlijk vormen ze maar een armzalige bedoening.
Misschien dat ik hier iets mee kon, suggereerde Mattias. Voorstellen de Gay Games aan te passen. Of…
Wie het daarna precies bedacht heeft, weet ik niet meer. Terwijl Mattias zijn verhaal vertelde schoten mij beelden door het hoofd van Dynamo, een spetterend tweedaags metalfestival waarvan ik net terug was. Daar had Life of Agony, een groep die zich specialiseert in NewYorkse hardcore, de gemoederen – en de lichamen – dusdanig in beweging weten te krijgen dat zo’n beetje het hele veld op en neer sprong; en wie zich realiseert dat er zestigduizend mensen aanwezig waren, beseft dat dit mag gelden als the biggest pogo ever.
Wedstrijden. Kussen. The biggest something. We organiseren gewoon de grootse kus uit de geschiedenis, zeiden Mattias en ik tegen elkaar, en het hele gesprek was met die ene zin in één klap geregeld. Als ik daar nu op dat podium ga staan en het hoe & waartoe uitleg, bedachten wij, en ik iedereen op dat Museumplein vraag om de dichtstbijzijnde gelijkgeslachtelijke mededemonstrant vol op de mond te kussen, dan kunnen we daar die middag met een simpel verzoek aan alle aanwezigen een statement afleveren waar niemand van terug heeft. Als iedereen meedoet, hebben we daar die middag duizenden kussende mensen. Dat wordt de grootste kus van de geschiedenis – de grootse homosuele kus van de geschiedenis. Een kus van Guinness-Book-of-Records proporties. Doen we, zeiden Mattias en ik tegen elkaar, en opgetogen legden wij na dit gesprekje van zeven minuten de telefoon neer.
Pas later daagden mij de proporties ervan. Kussen. De kus is immers het alfa en omega – of liever gezegd: het ooh en aah – van de passie en van de liefde, en wat de maatschappelijke en psychologische verschillen tussen heteroseksuele en homoseksuele passies ook mogen zijn, welke historische of subculturele vormen de gelijkgeslachtelijke liefde ook heeft aangenomen, de kus vormt het gemeenschappelijke element. De kus bindt al wie deelneemt aan de liefde. De kus kent geen hokjes, grenzen, geboden of verboden; hij wil slechts gesmaakt worden.
En tegelijkertijd is diezelfde kus de steen des aanstoots. Homoseksueel of lesbisch mag je ‘heus wel’ zijn in de ogen der verheven niet-homosuelen, maar er iets aan doen is vaak een ander verhaal. In die zin is de homo- of lesbo-kus te beschouwen als de voortzetting van de strijd met andere middelen. De goegemeente die verbaal haar tolerantie jegens homoseksualiteit belijdt, schrikt zich immers het apezuur wanneer twee vrouwen elkaar openlijk en verlangend kussen. Het meest provocerende onderdeel van een avondvullend programma rondom homoseksualiteit dat de VPRO jaren geleden uitzond, zo herinner ik me, was een close-up van een minutenlang volgehouden tongzoen tussen twee meneren. Bij de eerste homolesbische straatacties in Amsterdam, vijfentwintig jaar geleden, kusten twee meisjes en twee jongens elkaar in het openbaar – en dat hoorde niet.
Je mocht nog wel ‘zo’ zijn maar daar moest niemand verder iets van merken; handjes vasthouden naderde de gevaargrens al akelig dicht. En die vuistregel geldt in zekere zin nog altijd: publieke kussen tussen meneren of tussen mevrouwen zijn in Engeland uitdrukkelijk verboden, en in films voor het grote publiek zie je ze al evenmin (wat Philadelphia tot zo’n idiote en te keurige film maakte: ze kústen elkaar nooit, die twee minnaars. Dat zou te shockerend zijn. Aids hebben, accoord, maar kussen… No way.)
De gelijkgeslachtelijke kus is even teder, dwingend, gracieus, verlangend, zacht, nat, heet en liefdevol als de heteroseksuele kus. De publieke gelijkgeslachtelijke kus is het meest gepassioneerde strijdmiddel dat men kan inzetten. Want hoezo: make love, not war? Fuck John Lennon. Liefde is oorlog. Laten wij onze wapens wetten!
Dus vandaar. Over drie dagen hoop ik iedereen op het Museumplein te mogen oproepen tot de meest provocerende, de meest innige, de meest omvattende en de allergrootste kus aller tijden. U weet inmiddels hoe het is afgelopen. Ik ben nog effies in blijde verwachting.