[Voor De Helling, het blad van GroenLinks.]
‘DE STRAAT IS DE straat niet meer,’ stond in de kop van een advertentie van GroenLinks voor de gemeenteraadsverkiezingen. Een foto ter grootte van een kwart Volkskrantpagina, daaronder tekst plus uitleg en tot besluit de leus ‘GroenLinks – of laten we het zo?’ De foto van advertentie toont een oud en enigszins verkreukeld paar, vastgelegd in kikvorsperspectief; een van de twee loopt met een stok. Zij heeft een gebloemde sjaal over haar hoofd gebonden en zo’n eeuwigdurende grove visgraatwinterjas die, ongeacht welke stijl in de mode is, daar per definitie buiten staat; hij heeft de ceintuur van zijn regenjas flink aangegord en zijn houding is licht gebogen. Naast de huizen waarlangs ze schuifelen ligt loslopend vuil, op de huizen zitten krijtstrepen. Op straat is behalve deze twee oude mensen niemand te bekennen.
Het is een desperaat beeld. Die twee mensen zoeken overduidelijk steun bij elkaar, steun die niemand anders ze kennelijk verschaft en de politiek al helemaal niet. ‘Wie spreekt nog foutparkeerders aan die letterlijk voor de deur gaan staan?’ vraagt de tekst aan de lezer, vermoedelijk in een poging nog meer medelijden op te roepen met dit troosteloze stel. ‘Wie veegt nog zijn stoep? Wie durft iets te zeggen tegen de jongens die een telefooncel verbouwen? We stappen over de scherven van een kapotgeslagen autoruit en constateren dat waarden en normen zijn afgevlakt. En betrappen we ons niet heel even op de gedachte dat er strenger moet worden gestraft? Krachtig trekken we de huisdeur achter ons dicht en voelen ons pas veilig in onze cocon. Tja, de straat is de straat niet meer.’
Speak for yourself, was het enige dat ik dacht toen ik de advertentie las, stelletje bangerikken dat jullie zijn, en houd je mond over we. De gedachte die bij mij de kop opsteekt is niet die aan strenger straffen of aan kampementen waar foutparkeerders op water & brood worden gezet, maar aan wellustig krassen met mijn sleutelbos of aan per ongeluk expres een deuk in het kreng rijden met mijn eigen karretje – ik verbeid me met fantasieën over onherstelbare halen over het glimmende oppervlak van die al te blatant nonchalant geparkeerde vierwieler. En in mijn buurt, midden in de grote stad, zie ik zelden jongens die een telefooncel verbouwen en spelen er zat kinderen op straat. Sterker nog, ze krijsen me de oren van mijn hoofd.
Een pijnlijke advertentie vond ik het, vol burgergetrut. Potentiële GroenLinksstemmers worden hier aangesproken op hun verlangen naar geveegde stoepjes alwaar ‘kinderen onbekommerd rennen en spelen’ en de bewoners ‘op een normale manier’ met elkaar omgaan. Stiekem wordt met deze combinatie van foto en tekst gesuggereerd dat deze twee mensen, door god en politiek in de steek gelaten (en de buren komen ook al geen koffie meer drinken), hier samen lopen te overleggen of ze deze keer dan maar eens CD moeten gaan stemmen.
Er wordt in deze advertentie gespeculeerd op een gevoel van onvrede waar veel mensen überhaupt geen last van hebben; GroenLinks speelt in op de fictie van de ontheemde en gevaarlijke straat, en zet daar een dorpsidylle tegenover. En waarom wordt er eigenlijk een oud stel gebruikt om desolaatheid te suggereren? Misschien lopen ze heel knus naast elkaar en knepen ze zojuist in elkaars handen omdat ze simpelweg kalververliefd zijn. Misschien lopen ze naar huis na een klaverjasmiddag bij vrienden en is zij stomdronken, misschien zijn ze onderweg naar de lessen Turks in het buurthuis die ze volgen om met de buurvrouw te kunnen praten. Misschien zijn ze domweg gelukkig in de Dapperstraat.
Het debat dat GroenLinks zou moeten entameren is nu juist de vraag wat ‘een normale manier’ van omgang precies is. Is het ‘gewoon’ wanneer een straat vooral oude bewoners huisvest? Hoe divers dient een straat of buurt te zijn? Wat voor consequenties heeft een gemengde bewonerssamenstelling voor het aanzien van een straat? Mag een junk op een straatbank zitten of moet hij (m/v) onverwijld worden opgepakt om verplicht af te kicken? Is het ‘normaal’ om te schelden op zwervers? Mag er binnen een ‘aangenaam straatbeeld’ een naakt ejaculerend kunstwerk in een telefooncel geëxposeerd worden, of is het in dat geval wel okee dat iemand de handel vandaliseert? Mogen in een straat waar het volgens GroenLinks ‘prettig’ wonen is, twee dames elkaar hartstochtelijk kussen op de stoeprand? Mag er, temidden van ‘minder auto’s en meer bomen’, na het vallen van de avond gecruisd worden? Is in een ‘schone’ straat graffiti een verachtelijk teken van verloedering of een verlevendiging van een al te regelmatig straatbeeld? Is het gerechtvaardigd dat de hele straat in rep en roer is wanneer er nu en dan een juffrouw tippelt? Dient het hele gemeentelijke apparaat in werking te worden gesteld wanneer er ergens een stoeptegel losligt of mag je hem ook zelf aanstampen?
‘De straat is de straat niet meer.’ Wat een benepen nostalgie naar dorpspolitiek.