‘Fout volgens…’ is een rubriek van het radioprogramma NOS taal waarin een bekende Nederlander wordt gevraagd zijn of haar ergernis over modern taalgebruik te spuien.]
Mijn liefde voor mensen is wispelturig, die voor taal niet. Wanneer je naar mensen luistert bekoelt de liefde voor de eigen soort buitengewoon snel. Slechts weinigen spreken mooi, onderhoudend, verzorgd of grappig en weten origineel of bekwaam met de taal om te springen. Nu mag je dat misschien ook niet van iedereen vragen, per slot van rekening is taal niet alleen een kunst en een liefde maar ook een gebruiksvoorwerp en een vervoermiddel, en hebben ook rammelende fietsen hun nut, al is het maar dat je daarmee een gracht kunt dempen. Toch zou ik graag willen dat men mijn ogen en oren wat minder mishandelde.
Een bizar hedendaags verschijnsel is het verschijnen en verdwijnen van lidwoorden. Op de vreemdste plaatsen steken ze hun koppen op, als paddestoelen in een drassig herfstbos, of zijn ze juist zoek geraakt en zit er pardoes een gat in een zin, een gat waarin al mijn aandacht wegvalt zodat ik me alleen nog over het taalgebruik verbaas en allang niet meer merk wat er verder nog aan mogelijk belangwekkends wordt gezegd.
Met de regelmaat van de klok hoor ik de nieuwslezers op het NOS-journaal meedelen dat ‘NS plannen heeft om nieuw materieel aan te schaffen’, dat ‘de woordvoerder van KLM te kennen gaf dat er winst was geboekt’ of dat ‘TNO een nieuw keurmerk voorbereidt’. Eerst dacht ik nog dat het lidwoord ter wille van de tijdwinst werd ingeslikt, maar nee: het blijkt taalbeleid te zijn. Het gebeurt telkens weer.
En het is vreemd. Nederlandse Spoorwegen zeggen namelijk gewoonlijk niets, nederlandse spoorwegen liggen slechts op de grond vastgespijkerd en leiden, als alles goed gaat, stilzwijgend de treinen in banen. Het laten vallen van het lidwoord maakt de afkorting in mijn oren tot een persoonsnaam, het doet het voorkomen alsof de Nederlandse Spoorwegen vlees zijn geworden en de Koninklijke Luchtvaartmaatschappij van een instituut in een mens is veranderd. Opmerkelijk genoeg komt deze wonderbaarlijke reïficatie, voor zover ik heb kunnen nagaan, uitsluitend voor bij bedrijven en instanties die op een nationale status kunnen bogen en die de enige in hun soort zijn; oftewel bij bedrijven die kennelijk ‘van ons allemaal’ zijn. Want de journaallezers mogen dan spreken over TNO, KLM en NS, het is nog altijd ‘de’ FNV en ‘het’ VNO, ‘de’ VU en ‘het’ GAK.
Op het gebied van echte mensennamen gebeurt precies het omgekeerde, een verschijnsel dat zich vooral voordoet wanneer iemand poogt een normerende uitspraak te doen over het niveau van de sport of over ontwikkelingen in de literatuur. ‘Dan zeg ik: denk eens aan een Cruyff, een Gullit…’ zegt de voetbalcommentator, en de recensent schrijft: ‘Neem nu een Mulisch, een Hermans, een Campert…’ Hoezo, denk ik ogenblikkelijk, een Cruyff of een Hermans? Hebben we er daar dan meer van? Ja van Campert hebben we er toevallig twee, maar ze bedoelen die ene: Remco.
Ze zijn echter bang om deze illustere namen onomwonden te gebruiken, ze mochten eens op hun voorkeuren aangesproken en er op vastgepind worden. Ze dekken zichzelf derhalve in. Nee ze bedoelen niet dat ze anderen Hermans of Gullit in hoogsteigen persoon ten voorbeeld willen stellen, ben je mal, ze denken eerder aan iemand van dat kaliber en ze deden lukraak een greep uit het assortiment – een Cruyff, iemand in die richting, van dat gewicht, uit die hoek, ze hadden met gemak nog tien anderen kunnen opnoemen, maar ach nou ja jeweetwel waar ik op doel. Van dat niveau dus. Ofzo. Toch, vinje ook niet? En voor de zekerheid verschuiven ze het accent in hun zin nog wat meer van de genoemde persoon naar het onbepaalde lidwoord en benadrukken al doende het brede gebaar dat ze willen maken. Ze zeggen niet: ‘Neem nu eens een MULISCH,’ maar: ‘Neem nu eens EEN Mulisch.’
Ik acht een dergelijke spreektrant een valse retorische truc om mijn instemming af te troggelen; want wie kan zich nu tegen EEN Hermans uitspreken of kan nog betwisten dat EEN Gullit kan voetballen? De spreker heeft, zodra zijn voorbeeld onverhoopt wordt bestreden, de veilige terugtocht op voorhand geprepareerd met algemeenheid: ‘ja, nee, natuurlijk, niet Hermans zelf maar EEN Hermans, ik noemde zomaar een voorbeeld maar je snapt toch wel waar ik het over heb?’ Nee. Dat snap ik niet. Bovendien vind ik het ergerlijk dat Hermans, Gullit en Campert (of om het even wie dit twijfelachtige genoegen ten deel valt om tot onbepaald voorbeeld te worden verheven) op deze wijze verworden tot een artikel van onbestemde massa. ‘Doet U mij maar twee Hermansen en anderhalve Cruyff,’ kan ik niet nalaten te denken.
Ik haat onbepaaldheid als het om mensen gaat. Men maakt zodoende iemand tot iets, tot inwisselbaar voorbeeld; en zo wordt iemand tot niets.