Vonnis Scientology vs.
providers en Karin Spaink
Kort geding, 12 maart 1996
PRESIDENT VAN DE ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
vonnis in kort geding van 12 maart 1996,
gewezen in de zaak met rolnummer 96/160 van:
- het rechtspersoonlijkheid bezittende kerkgenootschap naar buitenlands recht CHURCH OF SPIRITUAL TECHNOLOGY, gevestigd te Los Angeles, Verenigde Staten van Amerika,
- het rechtspersoonlijkheid bezittende kerkgenootschap naar buitenlands recht RELIGIOUS TECHNOLOGY CENTER, gevestigd te Los Angeles, Verenigde Staten van Amerika,
- de rechtspersoon naar buitenlands recht NEW ERA PUBLICATIONS INTERNATIONAL ApS, gevestigd te Kopenhagen, Denemarken,
eisers,
procureur mr. R. Laret,
advocaat mr. R. Hermans te Amsterdam,
tegen:
- de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid DATAWEB B.V., statutair gevestigd te 's-Gravenhage;
- de stichting STICHTING XS4ALL, statutair gevestigd te Amsterdam;
- de stichting STICHTING DE DIGITALE STAD, statutair gevestigd te Amsterdam;
- de vennootschap onder firma CISTRON INTERNET SERVICES B.V., gevestigd te Alphen aan den Rijn;
- de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid INTERNET ACCESS EINDHOVEN B.V., statutair gevestigd te Eindhoven;
- de vennootschap naar buitenlands recht EURONET INTERNET INC., statutair gevestigd in Wilmington, USA en kantoorhoudende te Amsterdam;
- de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid PLANET INTERNET B,V., statutair gevestigd te Amsterdam;
- de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid B-ART NOORD NEDERLAND B.V., statutair gevestigd te 's-Gravenhage en kantoorhoudende te Groningen;
- de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid WIREHUB! INTERNET B.V., statutair gevestigd te Rotterdam;
- de stichting STICHTING INTERNET ACCESS, statutair gevestigd te Slochteren;
- de stichting STICHTING TELEBYTE, statutair gevsetigd te Nijmegen;
- Ronald Walter VERGEER, onde de naam B-ART MIDDEN NEDERLAND B.V. I.O. handelende en woonplaats hebbende te 's-Gravenhage
- de vennotschap onder firma LUNATECH RESEARCH, gevestigd te Rotterdam;
- Michael David PENTOWSKI, vennoot van gerequireerde sub 13, wonende te Rotterdam;
- Peter Firth MUNRO, vennoot van gerequireerde sub 13, wonende te Rotterdam;
- Stefan Mark ARENTZ, vennoot van gerequireerde sub 13, wonende te Rotterdam;
- Peter Alexander KAAS, vennoot van gerequireerde sub 13, wonende te Rotterdam;
- de vennootschap onder firma SPIRIT INTERACTIEVE DIENSTEN B.V. I.O., gevestigd te Rotterdam;
- de naamloze vennootschap N.V. ENECO, vennoot van gerequireerde sub 18, statutair gevestigd te Rotterdam;
- de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ROTTERDAMS DAGBLAD B.V., vennoot van gerequireerde sub 18, statutair gevestigd te Rotterdam;
- de GEMEENTE ROTTERDAM (ONTWIKKELINGSBEDRIJF ROTTERDAM), vennoot van gerequireerde sub 18, zetelend te Rotterdam;
- de besloten vennootschap met beprekte aansprakelijkheid METROPOLIS INTERNET B.V., statutair gevesitigd te Dordrecht;
- Karin SPAINK, wonende te Amsterdam
gedaagden sub 1 tot en met 6, sub 9 en sub 12 tot en met 23:
procureur mr. W. Taekema,
advocaat mr. P.H. Bakker Schut,
gedaagde sub 7:
procureur mr. W.E. Pors,
advocaat mr. J.C.H. van Manen,
gedaagden sub 8, sub 10 en sub 11: niet verschenen.
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 26 februari 1996
staat het navolgende tussen partijen vast:
- Gedaagden in deze procedure zijn zogenoemde Internet access providers
(gedaagden sub 1 tot en met 22) alsmede één gebruiker van het Internet
(gedaagde sub 23). Het Internet is een wereldwijd
computerinformatienetwerk. De Internet access providers maken voor hun
abonnees het gebruik van Internet mogelijk. Degenen die een abonnement
hebben krijgen toegang tot de op het Internet gepubliceerde informatie en
kunnen gebruik maken van de verschillende faciliteiten van het Internet,
zoals het maken van een zogenoemde "homepage". Een homepage is een
databestand dat door een abonnee zelf wordt gecreëerd en door andere
gebruikers van Internet bekeken kan worden.
- Eisers stellen dat gedaagden door (het mogelijk maken van) publicatie
van teksten op het Internet inbreuk hebben gemaakt op het auteursrecht,
berustende bij eiser sub 1, op bepaalde vertrouwelijke werken van de hand
van de in 1986 overleden L. Ron Hubbard. Het betreft werken die betrekking
hebben op de leer en de activiteiten van de door L. Ron Hubbard gestichte
Church of Scientology.
2. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer
De vordering
- Eisers vorderen, kort weergegeven, gedaagden te gebieden iedere
inbreuk te staken en gestaakt te houden op de auteursrechten van eiser sub 1.
- Eisers vorderen subsidiair ten aanzien van gedaagden sub 1 tot en met
22 dat, zodra deze gedaagden worden gewezen op de aanwezigheid van
inbreukmakende documenten op hun (danwel een door hen gecontroleerd)
computersysteem, zij zullen zorgdragen voor onmiddellijke verwijdering
daarvan. Meer subsidiair vorderen eisers dat gedaagden sub 1 tot en met 22
alsdan de betreffende gebruiker de verdere toegang to hun computersysteem
zullen ontzeggen. Voorts vorderen eisers dat gedaagden sub 1 tot en met 22
in genoemd geval hen zullen informeren over de namen en adressen van
derden, die inbreukmakende documenten via hun (danwel een door hen
gecontroleerd) computersysteem openbaar gemaakt of verveelvoudigd hebben.
De gronden
Daartoe wordt het volgende aangevoerd.
- Het gaat om auteursrechtinbreuk gepleegd door gedaagden. Eiser sub 1
bezit het auteursrecht op diverse vertrouwelijke en niet-vertrouwelijke
werken, gecreëerd door de in 1986 overleden L. Ron Hubbard. Eiser sub 2
is wereldwijd, met uitzondering van de Verenigde Staten van Amerika,
exclusief licentiehouder met betrekking tot de auteursrechten op de
vertrouwelijke werken en gevolmachtigd tot handhaving van deze rechten.
Eiseres sub 3 is exclusief wereldwijd (met uitzondering van Noord-en Zuid
Amerika) gerechtigd een aantal van de niet-vertrouwelijke werken te
publiceren en is gevolmachtigd tot handhaving van deze rechten.
- In een gerechtelijke procedure in de Verenigde Staten die in 1993
werd gevoerd tussen de Church of Scientology International en Steven
Fishman is door laatstgenoemde een partijverklaring overgelegd, genoemd het
"Fishman Affidavit". Een bijlage bij deze partijverklaring bevatte, zonder
dat daartoe door eisers toestemming was verleend, een verveelvoudiging van
een deel van het gepubl'iceerde, niet-vertrouwelijke werk "Ability",
alsmede een aanzienlijk deel van ongepubliceerde, vertrouwelijke werken,
genoemd "Operating Thetan" (hierna ook "OT") I tot en met VII.
- Eisers hebben bemerkt dat het Fishman Affidavit, waarvan aanzienlijke
delen van de OT-werken en Ability onderdeel uitmaken, openbaar gemaakt
danwel verveelvoudigd worden op het Internet. Gedaagde sub 23, als
gebruiker, heeft de teksten openbaar gemaakt door ze te verwerken op haar
homepage. Andere gebruikers hebben daardoor via gedaagden 1 tot en met 22
toegang tot de betreffende werken gekregen. Daarmee is sprake van
openbaarmaking danwel verveelvoudiging door de gebruikers van Internet in
de zin van artikel 1 auteurswet 1912. Gedaagden sub 1 tot en met 22, de
Internet access providers, maken inbreuk doordat de werken via hun systemen
aan derden ter beschikking worden gesteld. In tegenstelling tot hetgeen
gedaagden hebben aangevoerd, vervullen de Internet access providers geen
lijdelijke rol bij de informatieverschaffing. Zij maken openbaar, althans
bevorderen openbaarmaking. In ieder geval zijn de Internet access providers
reeds lange tijd op de hoogte van de inbreuk en werken zij daar willens en
wetens aan mee.
- Teneinde letterlijke overname van de werken aan te tonen hebben eisers
de van het Internet gekopieerde documenten ter vergelijking met de bij het
Amerikaanse Copyright Office geregistreerde vertrouwelijke OT-werken, OT II
en OT III, voorgelegd aan een notaris. De notaris heeft bij verklaring van
16 februari 1996 bevestigd dat bepaalde gedeelten letterlijk zijn
overgenomen. Ook van het niet vertrouwelijke werk Ability kan door middel
van vergelijking worden geconstateerd dat grote gedeelten letterlijk zijn
overgenomen.
- Ten onrechte hebben gedaagden aangevoerd dat er geen sprake is van
inbreuk omdat het Fishman Affidavit onderdeel zou zijn van een rechterlijke
uitspraak in de zin van artikel 11 Auteurswet, danwel omdat het werk door
of vanwege de openbare macht openbaar is gemaakt in de zin van artikel 15B
Auteurswet, danwel omdat de tekst een rechtmatig citaat is in de zin van
artikel 15A auteurswet, danwel dat verspreiding van de werken ervan is
toegestaan op grond van artikel 10 EVRM.
- Artikel 11 Auteurswet heeft enkel betrekking op de rechterlijke
uitspraak zelf, hetgeen in casu niet aan de orde is. Artikel 15B Auteurswet
is niet van toepassing nu bij het overleggen van de partijverklaring in de
procedure geen sprake is geweest van openbaarmaking in de zin van de wet.
Ook het citaatrecht is niet van toepassing nu volgens artikel 15A
auteurswet citeren slechts is toegestaan voor wat betreft werken die
rechtmatig openbaar zijn gemaakt, hetgeen in casu niet het geval is. Van
citeren is geen sprake, aangezien aanvankelijk een complete copie van het
Fishman Affidavit op Internet is geplaatst. De bedoeling van gedaagde sub
23 is duidelijk: het verspreiden van de OT-werken.
- Tot slot wordt aangevoerd dat het EVRM de Auteurswet volledig in haar
waarde laat. De auteursrechtelijke bescherming die door eisers wordt
ingeroepen laat de aan gedaagden toekomende vrijheid van meningsuiting
onverlet.
- Gedaagde sub 23 heeft onlangs de inbreukmakende teksten vervangen
door nieuwe teksten. Dit neemt evenwel niet weg dat eisers nog steeds
belang bij hun vordering hebben jegens gedaagden. Gedaagden zeggen immers
niet toe af te zullen zien van verdere inbreuk.
Het verweer
Gedaagden hebben als volgt verweer gevoerd.
- De Internet access providers betwisten dat, al aangenomen dat een
abonnee inbreuk maakt op autersrecht, zij mede aansprakelijk kunnen worden
gesteld. Zij houden zich uitsluitend bezig met de infrastructuur voor de
communicatie tussen de gebruikers en niet ook met de inhoud van de
informatie die door de gebruikers ter beschikking wordt gesteld. Zij hebben
zogezegd "geen boodschap aan de boodschap". De rol van de Internet access
providers is niet te vergelijken met die van een uitgever doch veeleer met
die van PTT Telecom bij de doorgifte van telefoongesprekken, en bij fax- en
dataverkeer.
- Van verveelvoudiging ex artikel 13 Auteurswet door de Internet access
providers is geen sprake. De kopie wordt niet door de Internet access
provider, doch door de eindgebruiker ter beschikking gesteld. Van
openbaarmaking is evenmin sprake nu geen bewerking van of toevoeging aan de
tekst door de Internet access provider plaatsvindt. De Internet access
providers spelen een passieve rol.
- De Internet access providers hebben ook geen onrechtmatige daad
gepleegd jegens eisers door willens en wetens profijt te trekken van
auteursrechtinbreuk jegens de rechthebbende. Zij hebben geen invloed op de
inhoud van hetgeen via een homepage wordt openbaar gemaakt of
verveelvoudigd. Zij kunnen ook geen controle uitoefenen op hetgeen aan hun
servers passeert. Dergelijke censuur zou bovendien in strijd zijn met het
grondrecht dat de abonnee heeft ex artikel 10 EVRM.
- Betwist wordt overigens dat er sprake is van inbreuk op enig
auteursrecht. De enige werken ten aanzien waarvan eisers een
auteursrechtelijke pretentie aannemelijk hebben kunnen maken zijn de werken
OT II en OT III en het werk Ability. Deze werken zijn inmiddels door
gedaagde sub 23 van het Internet verwijderd. Genoemde werken zijn thans
slechts in geparafraseerde, niet inbreukmakende vorm op het net te vinden.
- Gedaagde sub 23 beroept zich voorzoveel nodig op het citaatrecht ex
artikel 15A Auteurswet, aangezien er sprake is van een beoordeling,
aankondiging en polemiek als bedoeld in dat artikel. Ook aan de overige
voorwaarden van het citaatrecht is voldaan. De OT-werken zijn rechtmatig
openbaar gemaakt, te weten door middel van openbaarmaking in een
gerechtelijke procedure. Het werk Ability is in boekvorm verschenen en
derhalve enveneens rechtmatig openbaar gemaakt. Het geciteerde deel vormt
een ondergeschikt deel van de totale tekst, waardoor de citaten van
gedaagde sub 23 niet kunnen worden beschouwd als exploitatie van die
werken.
- Tot slot beroept gedaagde sub 23 zich op het recht van vrije
meningsuiting. Haar teksten genieten de bijzonder hoge bescherming van
artikel 10 EVRM. Het is van groot belang dat de betreffende teksten (ter
waarschuwing) worden getoond nu aan de teksten de verwerping van de waarden
van de democratische samenleving ten grondslag ligt, aldus gedaagde sub
23. In casu prevaleert het recht van vrije meningsuiting boven een
auteursrechtelijke bescherming, zo die aanwezig kan worden geacht.
3. Beoordeling van het geschil
- Voor de beslissing in deze zaak wordt ervan uitgegaan dat aan eisers,
althans een van hen, het auteursrecht toekomt op de werken OT I en OT II,
alsmede op het werk Ability.
Gedaagde sub 23
- Vaststaat dat gedaagde sub 23 tot kort geleden een aantal uit de
hierboven genoemde werken afkomstige passages op haar homepage op Internet
had opgenomen.
Evenzeer staat echter vast dat deze gedaagde, nadat eisers - na aandringen
daarop door gedaagden - hun op auteursrecht gebaseerde claims beter hadden
gestaafd, haar homepage drastisch heeft omgewerkt.
Dat zij thans nog inbreuk maakt op enig aan eisers toekomend auteursrecht
is niet aannemelijk geworden. Voorzover zij ook nu nog letterlijk passages
uit beschermde werken heeft overgenomen gaat het om niet meer dan citaten
die, gelet op de kontekst waarin zij worden gebezigd, vallen onder de
uitzonderingsregel van artikel 15A van de Auteurswet.
Eisers hebben wel betoogd dat wat betreft de werken OT II en OT III geen
sprake is van werk dat rechtmatig openbaar is gemaakt, maar dit betoog
wordt verworpen. Vaststaat immers dat (belangrijke delen van) deze werken
als onderdeel van het Fishman Affidavit in het kader van een in de
Verenigde Staten gevoerde gerechtelijke procedure gedurende langere tijd
vrijelijk ter inzage hebben gelegen. Niet valt in te zien waarom deze
terinzageligging niet kan worden aangemerkt als een openbaarmaking in de
zin van artikel 15A van de Auteurswet. De voor de toepasselijkheid van
artikel 11 van de Auteurswet van belang zijnde vraag of het Fishman
Affidavit deel uitmaakt van een rechterlijke uitspraak behoeft daarbij geen
beantwoording.
Het vorenstaande brengt met zich dat de tegen deze gedaagde gerichte
vorderingen zullen worden afgewezen, waarbij in aanmerking wordt genomen
dat een reële dreiging dat gedaagde zich in de toekomst (alsnog) aan
inbreuk op aan eisers toekomende auteursrechten schuldig zal maken niet
aannemelijk is gemaakt.
Gedaagden sub 1 tot en met 22
- Wat betreft gedaagden sub 1 tot en met 22 moet worden aangenomen dat
zij niet meer doen dan gelegenheid geven tot openbaarmaking en dat zij in
beginsel geen invloed kunnen uitoefenen op of zelfs maar kennis dragen van
datgene wat diegenen die via hen toegang tot Internet hebben gekregen
daarop uitdragen.
In beginsel is er daarom geen aanleiding hen aansprakelijk te houden voor
onrechtmatige - bijvoorbeeld op auteursrechten van derden inbreuk makende -
handelingen van gebruikers.
Een aansprakelijkheid zou aangenomen kunnen worden in een situatie waarin
onmiskenbaar duidelijk is dat een publicatie van een gebruiker onrechtmatig
is en waarin redelijkerwijs mag worden aangenomen dat zulks ook bij de
access provider bekend is, bijvoorbeeld doordat deze op een en de ander is
geattendeerd. In een dergelijke situatie zou wellicht van de access
provider verlangd kunnen worden dat hij tegen de betrokken gebruiker
optreedt.
In de zaak waar het thans om draait is door eisers echter niet aannemelijk
gemaakt dat een van de gedaagden 1 tot en met 22 handelend had behoren op
te treden.
Dit geldt, zie het hierboven onder 3.2. overwogene, ook voor een optreden
tegen gedaagde sub 23.
Tegen deze achtergrond is er geen aanleiding voor toewijzing van het
primair gevorderde, noch van het daarop voortbordurende subsidiair en meer
subsidiair gevorderde.
- Gedaagden 8,10 en 11 zijn niet verschenen. Nu de overige gedaagden
wel zijn verschenen, zal de zaak ten aanzien van de niet verschenen
gedaagden eveneens als op tegenspraak worden aangemerkt. Voor de in artikel
79 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geregelde aanhouding en
nadere oproeping van de niet verschenen gedaagden is in kort geding geen
plaats.
- Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen moeten
worden afgewezen. Eisers zullen, als de in het ongelijk gestelde partij,
worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
4. Beslissing
De President:
Wijst de vorderingen af.
Veroordeelt eisers in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde
van gedaagden sub 8, 10 en 11 begroot op nihil en aan de zijde van
gedaagden sub 1 tot en met 6, 9, en 12 tot en met 23, alsmede aan de zijde
van gedaagde sub 7 telkens begroot op f 2830,-, waarvan f 330,- aan
griffierecht. (*)
Aldus gewezen door mr A.H. van Delden en uitgesproken ter openbare zitting
van 12 maart 1996 in tegenwoordigheid van de griffier.
[HANDTEKENING VAN DELDEN] [HANDTEKENING GRIFFIER]
(*) Uitleg: van de 23 gedaagden krijgen 8, 10 en 11 (b-Art Noord, Telebyte, Internet Access) geen vergoeding in de kosten, aangezien ze zich niet hebben laten verdedigen.
|