Mishandeling, incest en ander grof vuil
SINDS BEGIN JAREN TACHTIG wordt vrij algemeen erkend dat verkrachting, mishandeling, seksuele intimidaties en incest een structurele oorzaak hebben, en dat de machtsverschillen tussen mannen en vrouwen daarbij doorslaggevend zijn. De overheid bracht in 1983 een nota uit waarin dat uitgangspunt werd vastgelegd: de zogeheten 'Paarse Nota'
(1),
die nog altijd als grondslag geldt voor het beleid tegen seksueel geweld. Met de aanvaarding van die nota nam de overheid de feministische opvattingen op dit gebied over, en sindsdien definieert zij seksueel geweld als een probleem dat eerst en vooral verband houdt met de machtsverhouding tussen mannen en vrouwen. Vrouwen dienen economisch onafhankelijk te zijn en moeten weerbaarder worden; mannen moeten leren dat ze het 'nee' van vrouwen onder alle omstandigheden hebben te respecteren.
Heel nobele doelstellingen allemaal, en ik geloofde er heilig in. Sterker: de motie waarin de regering indertijd werd gevraagd de bestrijding van geweld tegen vrouwen tot een beleidsprioriteit te verheffen en waarin zij werd verzocht om mishandeling, verkrachting, incest en seksuele intimidaties voortaan in samenhang te bezien in plaats van als losstaande fenomenen, de motie die de aanleiding vormde tot de overheidsconferentie over seksueel geweld te Kijkduin en waaruit die beroemde (en voor sommigen beruchte) 'Paarse Nota' over seksueel geweld voortkwam, kwam van mij.
(2)
Later ging ik me ernstig afvragen of dat wel volstond: feminisme, economische zelfstandigheid en weerbaarheid. Hoewel economische zelfstandigheid zeker belangrijk is, en om veel meer redenen, vermoed ik dat daarvan te veel heil wordt verwacht voor wat betreft de bestrijding van seksueel geweld. Immers, het zou ervoor kunnen zorgen dat mannen met iets minder minachting naar vrouwen kijken, en het zou kunnen betekenen dat de dames zelf wat steviger in de schoenen staan en in ieder geval niet om zuiver financiële redenen in een schier onleefbare situatie hoeven te blijven hangen. Een economische correctie op de ongelijkheid kan de machtsposities iets meer in evenwicht brengen; maar ik heb altijd getwijfeld of je via de weg van het geld iets aan de psychologie van de dames en heren kunt doen, mannen respect bij kunt brengen en vrouwen weerbaarheid.
Nu er ondertussen een zekere mate van 'heropvoeding' van mannen heeft plaatsgevonden en iedereen eigenlijk wel weet dat verkrachten of mishandelen geen pas geeft, en tegelijkertijd vrouwen relatief onafhankelijker zijn dan ze - pakweg - eind jaren zeventig waren en beter voorgelicht over wat ze wel en niet hoeven accepteren, is er toch geen sprake van een substantiële afname van seksueel geweld.
Lastiger nog: wat blijft er van zulke theorieën over als het vrouwen zelf zijn die zulk geweld plegen?
De nekslag voor het lesbisch utopia
Er zijn gevallen van seksueel geweld en mishandeling die op geen enkele wijze met de feministische interpretatie vallen te rijmen, en waar niemand goed raad mee lijkt te weten: (seksueel) geweld binnen lesbische en homoseksuele relaties. Uit de betrekkelijk summiere informatie die beschikbaar is, blijkt dat vooral mishandeling onder vrouwen dusdanig vaak voorkomt dat je niet meer kunt spreken van een incident. Seksueel geweld gepleegd door lesbische vrouwen - in de vorm van verkrachting, intimidaties en dergelijke - komt, afgaande op het aantal meldingen, minder voor; of wellicht is dat nog minder bespreekbaar dan mishandeling.
Ook onder homoseksuele mannen komt dergelijk a-typisch geweld voor. De stichting Op Je Flikker Gehad?!, een meldpunt voor geweld tegen homoseksuele mannen, noemt in haar jaarverslagen regelmatig gevallen van mishandeling door partners en verkrachting door homoseksuele kennissen. De stichting betitelt een en ander als 'onderling geweld' - een in mijn ogen nogal eufemistische term, maar ik weet helaas geen betere. Een Amerikaanse enquête uit 1983 onder mensen die beroepshalve met homo's in contact komen (hulpverleners, advocaten, barkeepers, activisten etc.), leverde hoge getallen voor zulk 'onderling geweld' op: 86% van de ondervraagden was homo's tegen gekomen bij wie geweld in de relatie voorkwam.
(3)
De eerste Nederlandse melding van geweld onder lesbische vrouwen stamt bij mijn weten uit 1984. In dat jaar plaatste het Nijmeegse blad Vrouwentongen twee anonieme interviews met vrouwen die door een vriendin of vrouwelijke kennis tot seksueel verkeer werden gedwongen en waren mishandeld.
(4)
Sindsdien zijn er, zij het mondjesmaat, meer verhalen losgekomen waarin lesbiennes als dader van (seksueel) geweld verschijnen. SEK, indertijd het blad van het COC, publiceerde in 1987 een aantal korte interviews waarin daders en slachtoffers van mishandeling aan het woord kwamen; hun ervaringen wisselden van een eenmalige vechtpartij tot een poging tot wurging. Spare Rib plaatste een ingezonden brief waarin een vrouw verhaalde hoe zij na een bezoek aan een bar een lift kreeg van een vrouw en door haar werd aangerand. ZijAanZij, een blad voor lesbische en biseksuele vrouwen, besteedde in maart 1997 kort aandacht aan mishandeling binnen lesbische relaties.
Over de omvang van dit 'onderlinge geweld' kan niemand met zekerheid spreken, maar af en toe schemert er iets door. Zo gaven in een Nederlands onderzoek uit 1989 naar conflicthantering door lesbische vrouwen 7 van de 23 respondenten op dat zij wel eens fysiek geweld hadden gebruikt in hun relatie.
(5)
Diana van Oort, die in de periode 1989-1993 een onderzoek uitvoerde naar de omvang van geweld tegen lesbische en biseksuele vrouwen en meisjes, heeft in haar vragenlijst een onderdeel opgenomen waarin ze expliciet informeerde naar ervaringen met zulk 'onderling' geweld. Ze noemde het aantal respondenten dat te maken heeft gehad met geweld binnen een lesbische relatie 'verrassend hoog'. Van de 1084 vrouwen die de vragen op dit punt beantwoordden, hadden 386 vrouwen te maken gehad met diverse vormen van geweld binnen een relatie: 74.9% met verbale intimidatie, 21.6% met fysiek geweld en 3.5% met seksueel misbruik. In ruim 40% van de gevallen strekte dit geweld zich uit over een periode langer dan een jaar. Ook daders meldden zich in dit onderzoek: van de 1084 respondenten zeiden 336 geweld te hebben gebruikt in hun relatie: 66.6% intimidatie, 31.1% fysiek geweld en 2.2% seksueel misbruik.
(6)
Ook de Schorerstichting in Amsterdam, die zich gespecialiseerd heeft in hulpverlening aan en relatietherapie voor lesbische vrouwen en homoseksuele mannen, krijgt met enige regelmaat lesbische paren in therapie bij wie mishandeling de directe of indirecte aanleiding vormt om aan te kloppen. Een poging begin jaren negentig om een groep rond dat thema op te zetten, mislukte echter; er waren te weinig aanmeldingen.
Elders werd al langer over geweld binnen lesbische relaties gesproken. In Berlijn werd eind jaren tachtig een workshop belegd over mishandeling door vrouwen, waar zowel daders als slachtoffers aanwezig waren. In de VS probeert een groep van lesbische vrouwen die zelf door hun geliefdes zijn mishandeld al sinds het begin van de jaren tachtig de discussie aan te zwengelen. Hun inspanningen hebben geleid tot het eerste boek dat over mishandeling binnen lesbische relaties is verschenen: Naming the Violence, uit 1986.
(7)
Uit de genoemde bronnen valt een lijst te destilleren van wat de daders hun geliefdes aandoen. Dat is niet misselijk: verkrachting, opsluiting, wurging, wekelijkse mishandelingen, bedreiging met een pistool, de huisraad van de geliefde in elkaar slaan of haar kat vermoorden, dwingen tot prostitutie, slaan met hoge hakken of kapotte flessen, vergif geven, vingers breken... the whole works.
Het taboe en de blinde vlek
Er is onmiskenbaar sprake van een taboe rond mishandeling in de lesbische beweging. Sommigen zijn bang dat verhalen over mishandeling onder lesbiennes door de buitenwacht als argument tegen homoseksualiteit gebruikt zullen worden. 'Ik moet er niet aan denken dit aan mijn familie te vertellen. Al die jaren dat ik geprobeerd heb ze te overtuigen dat mijn manier van leven goed was... En dat is ook precies het probleem voor de hele lesbische gemeenschap. Wie wil nu toegeven dat er iets mis kan zijn met lesbische relaties?' (NtV, pag. 123).
Ook intern is er weinig ruimte om mishandeling te bespreken. De idyllische gedachte dat lesbische relaties per definitie minder met machtsspelletjes omkleed en gelijkwaardiger zijn dan heteroseksuele relaties mag dan minder sterk leven dan in de hoogtijdagen van het Lesbisch Front of Paarse September, maar bestaat nog wel degelijk. Degene die dat ideaal verder afbreekt door te vertellen wat haar is overkomen, kan in tegenstelling tot een heteroseksuele vrouw die het slachtoffer van een man is geworden, bepaald niet rekenen op een warm onthaal of een schouder om op uit te huilen. De vuile was mag niet buiten gehangen worden, de cohesie van de groep niet aangetast.
Een van de Amerikaanse pioniers: 'Door deze zaak aan de orde te stellen riskeerden we een splitsing in de lesbische gemeenschap. We liepen gevaar hetzelfde verwijt te krijgen als heteroseksuele vrouwen: je stelt mishandeling aan de orde en vervolgens word je zelf aangevallen omdat je 'het gezin kapot maakt'. De lesbische beweging is een breekbare familie en voor veel vrouwen essentieel.' (NtV, pag. 91).
Bij anderen bestaat de angst dat het vertellen over geweld tussen vrouwen onderling als een boemerang werkt in het debat over seksueel geweld. 'Heel lang heb ik gedacht dat je over geweld onder vrouwen niets openbaar moest maken, omdat mannen dat tegen je kunnen gebruiken. Terwijl ik de laatste tijd steeds meer verhalen hoor over geweld van vrouwen onderling.' (VT4).
De opvattingen over geweld die in lesbische en feministische kringen circuleren, maken het er niet makkelijker op. Seksueel geweld en mishandeling binnen relaties behoren in de ogen van de meeste vrouwen tot een verschijnsel dat zich beperkt tot de heterowereld; wanneer een vergelijkbaar fenomeen zich in eigen kring voordoet, is er geen referentiekader. Ook niet wanneer het henzelf betreft. Of, zoals een vrouw het in NtV kernachtig uitdrukt: 'Ik voldeed niet aan mijn beeld van een mishandelde vrouw.'
De klassieke voorstelling van mishandeling als een probleem van heteroseksuele vrouwen en veroorzaakt door mannen, zit in de weg en veroorzaakt als het ware een blinde vlek. 'Het was zo duidelijk voor ons dat geweld een methode was om heteroseksuele vrouwen te beheersen en domineren. We waren niet in staat om het verband te leggen en geweld in lesbische relaties als zodanig te herkennen.' (NtV, pag. 10).
Erger is dat veel lesbische vrouwen bewust hun ogen wensen te sluiten voor wat er in hun directe omgeving omgaat, ook wanneer ze vermoeden of beseffen wat er aan de hand is. Legio zijn de vrouwen die het geweld bagatelliseren, hulp weigeren, de dader verontschuldigen en het slachtoffer de schuld geven. Dat leidt tot het tegen beter weten in volhouden dat het blauwe oog van een kennis komt 'omdat ze van de trap is gevallen', en tot vergoelijkende uitspraken als 'ze zal haar wel flink getreiterd hebben'. Precies dezelfde excuses als die altijd naar voren kwamen waar het geweld van mannen tegen hun vrouw of vriendin betrof: ze dekken de dader.
De slachtoffers: 'Ik heb vaak naar [de dader] toe willen gaan om haar eens te zeggen wat ik ervan vond. Maar ik ben altijd door vrouwen tegengehouden, die zeiden dan: jij hebt toch wel meer verstand, je moet haar niet zo serieus nemen, want het gaat heel slecht met haar. (...) Wat ik heel vervelend vond is dat er zo ontzettend mild geoordeeld werd en mensen het zelfs voor haar opnamen omdat ze een vrouw is. Terwijl ik er ontzettend lang een tik aan overgehouden heb.' (VT4). 'De reactie van de plaatselijke lesbische beweging was onthutsend. Ze waren geschrokken - zelfs boos - dat ik de politie had geroepen. 'Ik kan me nog voorstellen dat je iemand die je mishandelt bij de politie aangeeft,' zei een vrouw, 'maar je vriendin? Dat zegt veel over je vermogen om een intieme relatie te onderhouden.' Veel vrouwen drongen erop aan dat ik de aanklacht zou laten vallen. Ze zeiden dingen als: 'Nou zeg, heb jij dan nooit een vriendin geslagen? Zo erg was het nou ook weer niet.'' (NtV, pag. 159). 'Toen ik thuis bij het raam stond vloog er een bijl door de ruit, vlak voor mijn voeten. Ik belde een paar van haar/onze vrienden om te vertellen wat ze zojuist gedaan had. Ze zeiden dat ze niet konden helpen.' (NtV, pag. 127).
Schrikbarend is dat zelfs een eenvoudige waarschuwing voor een notoir type er niet vanaf kan. Veel daders blijken een geschiedenis van geweld te hebben, maar zelden ziet iemand er brood in de geliefde in spe daarvan op de hoogte te brengen. 'Nadat we uit elkaar waren zeiden een paar vrouwen dat ze me wel hadden kunnen vertellen dat ik het hard te verduren zou krijgen bij haar, maar ze hadden gekozen om 'er niet bij betrokken te raken'.' (NtV, pag. 149).
Dat is een vorm van tolerantie die geen enkele lesbo of feministe zou pikken als het om een man ging. Over dubbele moraal gesproken.
Verschillen met heteroseksuele vrouwen
De verhalen van deze mishandelde lesbische vrouwen vertonen een opvallende gelijkenis met die van heteroseksuele vrouwen. In bijna alle gevallen wordt het geweld vooraf gegaan door periodes waarin de aanstaande dader de vrijheid van de geliefde beknot, zich te buiten gaat aan aanvallen van woede of jaloezie, en denigrerende opmerkingen maakt. Forse scheldpartijen lijken een voorbode. De ander past zich aan, probeert haar geliefde te begrijpen en gooit het op stress, te veel drank, een akelig verleden, onzekerheid of angst. Ze verlegt haar grenzen en probeert de geestelijke pijn van de dader te stelpen met liefde - wat gewoonlijk vruchteloos is. Hoop, verzoening en tederheid wisselen met angst en spanning.
Ook de aanleidingen komen overeen. Jaloezie en onzekerheid lijken een motief voor de dader, net als drankmisbruik en verschillen in sociale positie (geld, klasse, etnische achtergrond). Het streven naar dominantie vormt in vrijwel alle verhalen de grondtoon.
Anders dan bij de meeste heteroseksuele vrouwen geldt economische afhankelijkheid niet als argument om te blijven. Bij veel lesbiennes is daar echter een andere reden voor in de plaats gekomen: de relatie mag per se niet verbroken worden. Soms omdat ze koste wat koste willen bewijzen dat lesbische relaties geen eendagsvliegen zijn, soms omdat ze zo geïsoleerd leven dat ze met hun geliefde al hun opties verliezen.
Een tweede verschil is dat de lesbische slachtoffers wier verhalen gedocumenteerd zijn, meer dan heteroseksuele vrouwen terugvechten. In een aantal gevallen zorgt dat voor een escalatie van geweld; het gebeurt echter regelmatig dat de dader daardoor - soms helaas slechts tijdelijk - bij zinnen komt. Maar juist dat terugvechten veroorzaakt een tergend gewetensonderzoek en makkelijke excuses voor de buitenwacht: was dit geen geval van 'wederzijdse' mishandeling, zijn beide vrouwen niet even schuldig?
Het derde en grootste verschil tussen heteroseksuele en lesbische slachtoffers is echter dat de laatsten op weinig steun kunnen rekenen, praktisch noch emotioneel. Veel lesbische vrouwen willen geen hulp zoeken bij de reguliere hulpverlening, uit angst dat hun homoseksualiteit tot het 'werkelijke' probleem wordt gebombardeerd. Hoewel de vrouwen die de politie hebben ingeschakeld doorgaans vertellen goed en zonder flauwigheden over hun seksuele voorkeur geholpen te zijn, is die stap niet voor iedereen haalbaar. Voor vrouwen die hun homoseksualiteit verborgen hebben gehouden, komt aangifte doen immers neer op een verplichte coming out; zij zijn bang als gevolg daarvan bijvoorbeeld hun baan te verliezen.
En waar je naar toe moet, is onduidelijk. De Women's Shelters of Blijf van mijn Lijf-huizen zijn vaak geen oplossing: in de praktijk blijkt dat lesbische vrouwen er niet altijd welkom zijn. Bovendien is Blijf voor hen een minder veilige plaats dan voor heteroseksuele vrouwen: de adressen van Blijf zijn onder vrouwen, en dus ook onder vrouwelijke daders, niet altijd geheim. Bovendien komt een man Blijf per definitie niet in, maar een andere vrouw wél. Het is meermalen gebeurd dat de dader zich als slachtoffer bij een opvanghuis aanmeldde in een poging haar geliefde te zien - of te pakken - te krijgen.
(8)
Het is daarom geen wonder dat slachtoffers zoveel belang hechten aan steun van de lesbische beweging. Ze willen dat andere lesbo's hun ex aanspreken op haar daden, of haar veroordelen. 'Na die aanval had ik er behoefte aan dat andere lesbiennes erkenden hoe ze me geterroriseerd had en hoe onveilig ik me voelde. Ik wilde dat ze zich realiseerden dat ik het slachtoffer was van een vorm van geweld die bijzonder moeilijk te verwerken is. Ik ben mishandeld door iemand met wie ik liefde en geluk had gedeeld. Ik wilde dat de lesbische gemeenschap erkende dat mijn ex de wet had overtreden.' (NtV, pag. 160).
Maar juist dát blijkt een pijnlijk punt. Immers, in veel gevallen bewegen slachtoffer en dader zich in dezelfde kringen en hebben ze dezelfde vriendinnen. Er moet dus partij getrokken worden. Wie geloof je, als buitenstaander? En hoe gedraag je je tegenover de dader: moet je die uit de kring stoten, of is het beter begrip te tonen? Het komt veel voor dat degenen die partij kiezen voor de dader de zaak omkeren en de aanval inzetten op het slachtoffer. Zeker als die zich tot 'de buitenwacht' heeft gekeerd voor hulp; het wordt in sommige kringen als hoogverraad beschouwd om hetero's in te schakelen bij problemen tussen lesbo's.
Wijze lessen
Wat er aan Nederlandse literatuur is verschenen, is vooral signalerend van karakter. Naming the Violence waagt zich op het meer theoretische vlak, maar juist dat deel van het boek schiet ernstig tekort. Het gebeurt nogal eens dat na een exegese van een paar pagina's waarin wordt uitgelegd dat geweld een controlemiddel van mannen is om vrouwen eronder te houden, geweld in lesbische relaties simpelweg verklaard wordt onder verwijzing naar 'het geweld in de maatschappij'. Dat lijkt me een al te makkelijke uitweg, ook voor die mannen trouwens. Sommige auteurs zoeken het in 'geïnternaliseerde homohaat', een wel erg psychologiserende aanpak, en alsof zelfhaat zou verklaren waarom je een ander slaat.
Een ander heet hangijzer is stomweg vermeden: SM. Uit de inleiding blijkt dat er in verschillende Amerikaanse steden een hevige ruzie tussen de Lesbian Task Force en de plaatselijke SM-beweging is uitgebroken: maar uitleggen hoe en wat, daar doen ze niet aan. Uit andere bijdragen begrijp ik dat verschillende groepen die zich bezighouden met lesbische mishandeling zich publiekelijk tegen SM door lesbiennes hebben uitgesproken; ook van hen ontbreekt een uitleg. In slechts één alinea in het hele boek worden vragen opgeworpen: 'Beschikken we over een concept van een gezonde seksuele relatie, en past SM daarbinnen? Wat betekent toestemming, en wat zijn de grenzen van toestemming in deze cultuur? Kan SM een gezonde, therapeutische manier zijn om met macht om te gaan, of is SM goedgekeurde mishandeling? Lopen SM-stellen een hoger risico om in mishandeling verzeild te raken?' (NtV, pag. 93).
Geen wonder dat de betrekkingen met de SM-beweging bekoeld zijn, met zo'n bevoogdende vraagstelling. Het is evident dat SM als dekmantel kan fungeren, bij voorbeeld door dominantie-issues verkapt als spel uit te vechten, of doordat de dader volhoudt dat de mishandeling een spel en het geweld slechts 'symbolisch' is; maar op dezelfde manier kan alcohol misbruikt worden als excuus.
Toch zijn er wijze lessen uit Naming the Violence te leren. Bijvoorbeeld uit het vermogen van de slachtoffers om hun eigen gedrag kritisch tegen het licht te houden. De getroffen vrouwen verkennen vrij scherp hun eigen aandeel in het voortduren van de verhouding c.q. het geweld. Wat daarbij opvalt is dat veel vrouwen last hadden van iets dat alleen maar valt te omschrijven als een positief vooroordeel ten opzichte van hun ex: juist omdat hun partner een vrouw was, gaven ze haar op voorhand meer ruimte, terwijl ze tegenover een man eerder argwaan zouden hebben gekoesterd.
Op datzelfde vooroordeel betrappen de therapeutes die aan het woord komen zichzelf: 'Ik gedroeg me alsof geweld in een lesbische relatie iets anders was dan in een heteroseksuele relatie, alsof lesbische daders minder manipulerend zouden zijn en beter in staat zouden zijn om hun geweld te beheersen dan heteroseksuele mannen; alsof een lesbische dader gerechtvaardigd was in haar 'eis' van een lesbische advocaat; en alsof hen samen behandelen in niet een weg was waarlangs de dader greep kon houden op haar slachtoffer.' (NtV, pag. 74-75)
Een andere les is dat we ons nodig moeten afvragen hoe het in Nederland staat met de opvang van mishandelde lesbo's. Als de ervaringen binnen de Amerikaanse feministische en lesbische beweging ook voor Nederland opgaan, wordt het hoog tijd om Blijf in woord en daad toegankelijk te maken voor lesbiennes - wat in al die jaren sinds het onderwerp voor het eerst aangesneden is, nog niet is gebeurd. En meer nog: om onder ogen te zien dat er ook onder vrouwen daders rondlopen, en dat het blauwe oog van die kennis niet per definitie onschuldig is.
Tot slot een precair punt. Uit verschillende bijdragen doemt het beeld op dat de lesbische beweging makkelijker sympathiseert met de dader dan met het slachtoffer. Dat heeft ongetwijfeld te maken met de gezonde hekel aan de slachtofferrol die velen hebben opgebouwd. Maar helaas slaat die affiniteit met macht regelmatig om in een afkeer van slachtoffers. Als waar is dat de feministische en lesbische beweging neerkijkt op de slachtoffers - die wel zwak geweest moeten zijn om tot slachtoffer gemaakt te kunnen zijn, nietwaar? - dan identificeert zij zich met de daders.
Dat roept vragen op. Bij voorbeeld waarom we tegen slachtoffers aankijken alsof het toch hun eigen schuld is, zelfs terwijl we zo op de hoogte zijn van de ins en outs van geweld. En als vrouwen met al hun begrip van en hun kennis over geweld al zo neerkijken op slachtoffers van mishandeling, hoe moeten mannen - die hoe dan ook vaker aan de andere kant van de streep staan - dan wel niet tegenover slachtoffers staan?
Meer vuile handen
Lesbiennes als daders van (seksueel) geweld mogen dan niet in de feministische theorie passen, ze zijn niet de enigen. Ook in het geval van heteroseksuele vrouwen blijkt de praktijk ingewikkelder dan de theorie. Op het gebied van mishandeling bijvoorbeeld. Uit de gegevens van het eerste jaarverslag dat het Landelijk Bureau Vertrouwensarts inzake Kindermishandeling (LBVK) publiceerde, bleek dat van de ruim 9400 meldingen van kindermishandeling die in 1988 onderzocht werden, vrouwen in 48 procent van de gevallen - bijna de helft dus - de dader zijn.
(9)
Ook incest wordt door vrouwen gepleegd, en uit verhalen van vrouwen die het slachtoffer zijn geweest van incest door hun vader bleek al dat moeders, in verschillende gradaties van medeplichtigheid, lang niet altijd vrijuit gaan. De cijfers van de LBVK geven meer dan een bevestiging van dat beeld. Uit hetzelfde jaarverslag blijkt namelijk dat een verhoudingsgewijs verrassend hoog percentage van het seksueel misbruik door vrouwen gepleegd werd: 12 procent van de bijna 1900 gemelde gevallen. Het gaat daarbij om moeders, stiefmoeders en zusjes die dader zijn. Omgerekend komt die 12 procent neer op circa 230 gevallen van incest gepleegd door vrouwen.
(10)
Uit andere bronnen blijken lagere cijfers voor incest door vrouwen. Tegen Haar Wil Amsterdam heeft in 1988 bij elkaar 69 telefoontjes gehad van vrouwen die met seksueel geweld door hun moeder, tante of zuster te maken hebben gehad: 2,9% van het totaal aantal opbelsters.
(11)
In datzelfde jaarboek staat ook het verslag over 1988 van de Werkgroep tegen seksuele kindermishandeling binnen het gezin; zij melden 9 moeders als dader: 4,8% van het totaal aantal meldingen dat ze ontvingen.
(12)
Opmerkelijk is dat momenteel nergens wordt bijgehouden wat het aandeel van vrouwen aan incest is. In een poging tot actualisering van dit artikel heb ik een uitgebreide serie telefoongesprekken gevoerd met allerlei instanties die zich bezighouden met meldingen van seksueel geweld of met onderzoek ernaar: het NISSO, de LBVK, Trans'Act (een koepelorganisatie), de Vereniging Voorkoming Kindermishandeling en dergelijke. Niemand had cijfers. Club A verwees naar club B die me naar club C verwees, en die zei weer dat ik 't wellicht bij club A moest proberen. Iedereen noemde wél het artikel van José Rijnaarts en mijn eerdere versie van dit stuk; Rijnaarts en ik baseerden ons beiden op gegevens van de LBVK uit 1988. Sindsdien is er blijkbaar geen werk gemaakt van een serieuzere en langer lopende inventarisatie - wat zacht gezegd vreemd is.
De enige uitzondering vormt Diana van Oort: zij komt wel met nieuwe cijfers. In haar eerder genoemde onderzoek naar het geweld waarmee lesbische vrouwen te maken hebben gehad, heeft ze systematisch bij alle soorten geweld (mishandeling, incest, verkrachting) en bij alle soorten relaties (gezinsrelaties, hulpverleningsrelaties, vriendschapsrelaties, liefdesverhoudingen), navraag gedaan of het vrouwen of mannen waren die het beschreven geweld pleegden.
Zo ontdekte Van Oort onder meer dat 18,6% van het 'familie'geweld dat de onderzochte lesbische vrouwen rapporteerden, door vrouwen werd gepleegd: mishandelende moeders, pleeg- en stiefmoeders. Van de 1079 vrouwen die het onderdeel over (seksueel) geweld in het gezin invulden, meldden 180 vrouwen seksueel misbruik; 76 daarvan meldden indertijd penetratie of poging daartoe te hebben moeten ondergaan (incest). Geen van die 76 noemt een vrouw als dader; vrouwelijke daders worden alleen gerapporteerd waar het betastingen en dergelijke betreft.
(13)
Een belangrijk verschil tussen de cijfers van Van Oort en die van de LVBK is dat de laatsten meldingen krijgen van wat er nú gebeurt, terwijl Van Oort haar respondenten op dit punt naar jeugdervaringen vroeg. Dat maakt het lastig beide bronnen te vergelijken.
Ook op andere terreinen zijn vrouwenhanden niet brandschoon. De stichting Handen Thuis, het meldpunt voor ongewenste intimiteiten op het werk, krijgt soms meldingen binnen over intimiderende vrouwen (die het voorzien hadden op zowel collega's als ondergeschikten, zowel op dames als op heren) - gelukkig weinig, maar toch.
Gericht vragen aan mannen levert een hoger cijfer op: een onderzoek naar ongewenste intimiteiten onder studenten wees uit dat een kwart van de mannelijke studenten daar wel eens mee te maken heeft gehad. En in één op de vier gevallen - oftewel in 25% van de gemelde gevallen - was een vrouw de boosdoener.
(14)
Vrouw & Gezondheidszorg schreef in januari/februari 1997 over hulpverleensters die niet met hun handen van hun cliënten kunnen afblijven. Twee tot vijftien procent van alle hulpverleners die zich hieraan bezondigen, zijn volgens het blad vrouw, net als de meeste van hun slachtoffers.
Tot slot is er potten- dan wel potenrammen: het is al langer bekend dat groepen jongeren die zich daar aan schuldig maken, soms meiden herbergen. Zo heeft het COC in de afgelopen jaren meermalen meiden in dadergroepen over potenrammerij gehad.
De inwisselbaarheid van onmisbare ingrediënten
Hoe laten alle min of meer feministische theorieën over seksueel geweld en mishandeling, waarin vrouwen alleen maar verschijnen als slachtoffer van geweld, zich rijmen met al die gevallen waarin vrouwen als dader optreden? Als je constateert dat zulk geweld niet alleen door mannen wordt gepleegd, wat blijft er dan over van al die theorieën waarin juist de machtsverschillen tussen de seksen als oorzaak worden gezien?
Ik wil graag herinneren aan de roemruchte paarse nota, waarin de regering seksueel geweld in de volgende context zette: 'Gezien de onderlinge overeenkomst van verschillende sexuele geweldsuitingen tegen vrouwen en meisjes, alsmede de samenhang hiervan met de maatschappelijke situatie van vrouwen, kan deze algemene doelstelling [het leveren van een bijdrage aan de uitbanning van seksueel geweld, waaronder hier ook mishandeling wordt verstaan - KS] alleen worden bereikt indien tegelijkertijd een beleid wordt gevoerd dat zich richt op de vermindering van bestaande machtsverschillen tussen vrouwen en mannen. Het verwezenlijken van de aanspraak van vrouwen op betaalde arbeid en op een zelfstandig inkomen zal - tezamen met de realisering van een zelfstandige positie in relaties, in gedrag en in sexualiteit en voortplanting - een van de voorwaarden vormen voor een maatschappij waarin sexueel geweld tegen vrouwen en meisjes zal zijn uitgebannen.'
(15)
Zijn seksueel geweld en mishandeling per definitie aan die machtsverschillen tussen mannen en vrouwen te wijten, zoals hier wordt gesuggereerd? Is sekse inderdaad de allesverklarende factor bij seksueel geweld en mishandeling?
Wat Op je flikker gehad bij mannen 'onderling geweld' noemde, is onder verwijzing naar 'de maatschappelijke structuur' misschien nog te verklaren - bijvoorbeeld door te wijzen op de vermeende neiging van mannen om hun geliefden desnoods letterlijk naar hun hand te zetten, of op hun veronderstelde vertrouwdheid met geweld als middel om hun positie veilig te stellen, of wellicht naar hun door opvoeding agressieve karakterstructuur. Het klinkt alleen niet echt overtuigend. Zeker niet wanneer je bedenkt dat die vermaledijde economische afhankelijkheid, die altijd als een onmisbaar ingrediënt wordt beschouwd in het ontstaan en voortduren van seksueel geweld,
(16)
bij homosuelen gewoonlijk ontbreekt.
Voor het begrijpen van geweld tussen vrouwen onderling helpt een verwijzing naar sociale factoren niemand geen steek verder. Er is geen inherente, maatschappelijk ondersteunde ongelijkheid binnen zo'n relatie, noch van een tot agressieve dominantie opgevoede persoonlijkheid. Vrij zijn van elke blaam - wat voor vrouwen in de structuurtheorie per definitie geldt - gaat hier voor minstens een van beide vrouwen niet op. Helemaal nergens kom je met zo'n het-is-de-structuur argument wanneer het heteroseksuele vrouwen betreft die mannen seksueel belagen.
Kennelijk zijn er bij dames-als-daders andere factoren in het geding. Misschien zijn er conflicten die weinig of niets van doen hebben met de privé-kant van maatschappelijke machtsverhoudingen, en die zo hevig zijn dat ze zelfs tot geweld kunnen leiden. Misschien moet je constateren dat er kennelijk mensen zijn die makkelijk naar geweld grijpen om hun zin door te drijven, zonder daar meteen een maatschappelijke verklaring op los te laten. Misschien moet je constateren dat meteen naar maatschappelijke oorzaken zoeken het zicht op de werkelijkheid eerder belemmert dan verheldert. Of mogelijk spelen andere machtsverhoudingen een rol: die tussen generaties - zoals in het geval van incest door vrouwen - of klasse, status of etnische achtergrond.
Maar blijkens de verzamelde verhalen in Naming the Violence is de dader even zo vaak kleiner dan het slachtoffer, of armer, of zwart, of juist niet aan de drank. In één van de artikelen wordt dat ook met zoveel woorden gezegd: de auteur geeft daarin een 'daderprofiel' dat ze meteen daarna ondergraaft. 'Er is geen profiel van de lesbische mishandelaar op te stellen - er zijn geen persoonlijke kenmerken of sociale omstandigheden te noemen op basis waarvan je een enigszins betrouwbare voorspelling kunt maken.' (NtV, pag. 182).
De bekende machtsverschillen en de aan de theorie ontleende oorzaken lijken er uiteindelijk allemaal niet zoveel toe te doen: het is in al zijn eenvoud en hardheid het botte streven naar dominantie binnen een relatie dat hier voorop staat. Ik geloof onderhand ook niet meer zo in die litanie van mogelijke maatschappelijke oorzaken. Zulke machtsverschillen lijken op de keper beschouwd eerder een aanleiding dan de oorzaak van het geweld; en aanleidingen zijn altijd wel te vinden, zoals elke mishandelde vrouw weet. Maar één ding staat vast: in ieder geval zijn alle hierboven besproken vormen van geweld en mishandeling juist niet geworteld in sekseverschillen, terwijl er verdomd veel overeenkomsten zijn met het 'klassieke' seksueel geweld.
Wat betekent zo'n constatering nu als je die betrekt bij de discussie over (seksueel) geweld van mannen tegen vrouwen? Nuchter nadenkend ontkom ik niet aan de conclusie dat er ook binnen die klassieke relaties gevallen van zulk geweld moeten voorkomen die uitsluitend een privé-karakter hebben, met andere woorden: waar een fikse botsing van karakters of belangen aan de gang is die los staat van maatschappelijke verhoudingen. Waar mensen een ander mens belagen, misbruiken en mishandelen - omdat zijzelf problemen hebben of met een rotkarakter behept zijn. En misschien zijn er maatschappelijke verschillen die hun invloed doen gelden. Maar met sekseverhoudingen heeft mishandeling of seksueel geweld kennelijk niet uitsluitend en per definitie van doen.
Dat betekent niets meer of minder dan dat je het bestaan van seksueel geweld en mishandeling niet langer zomaar, heel onproblematisch, kunt opvatten als een bewijs van de slechtheid van mannen of als een ideologische legitimatie van het feminisme.
Protest tegen - laat ik voor de duidelijkheid maar zeggen: klassiek - seksueel geweld is daarmee niet van tafel geveegd, integendeel. Het is nooit gerechtvaardigd om een ander te verkrachten of in elkaar te slaan, of dat nu op basis van sekseverschillen of een andere machtspositie is of gewoon maar omdat iemand je niet aanstaat. Wat wél onterecht is, is om al het geweld dat binnen de context van een relatie plaatsvindt, als vanzelfsprekend aan maatschappelijke oorzaken op te hangen en te denken dat je daarmee een sluitende verklaring hebt opgesteld. Zo'n betoog heeft weliswaar de bekoring van de eenvoud en lokt vanwege de mogelijkheid van een heldere oplossing ('als we het voortaan nu maar zó regelen, dan...') maar schept uiteindelijk alleen illusies.
Er bestaat meer dan macht, meer dan structuren alleen - zeker in het geval van relaties. Maar ook als relaties gelijkwaardig zijn en de maatschappij geheel op orde is, is de mogelijkheid van geweld niet uitgesloten. Wél hebben dames dan eindelijk een goede kans om zich uit de aloude slachtofferrol te worstelen. Een toetssteen voor de stand van zaken tussen de seksen lijkt me dan ook niet dat verkrachting en mishandeling niet meer voorkomen, maar dat vrouwen even vaak daders zijn als mannen, en mannen even vaak slachtoffers; en dat geweld in homoseksuele relaties even veel voorkomt als in heteroseksuele.
Misschien moeten we er zelfs op hopen dat de eeuwenoude tegenwerping dat mannen toch óók wel eens door hun vrouw worden geslagen, op grote schaal bewaarheid zal worden. In dat licht bezien zal de eerste opening van een Blijfhuis voor mannen wellicht beschouwd moeten worden als het naken van de overwinning.
Noten:
-
Voorlopige nota met betrekking tot het beleid ter bestrijding van sexueel geweld tegen vrouwen en meisjes (Paarse Nota), Rijswijk 1983. (terug)
-
De letterlijke tekst ervan luidde:
'De Kamer, gehoord de beraadslaging;
van mening, dat geweld van mannen jegens vrouwen met kracht bestreden dient te worden;
overwegende dat van een samenhangend beleid op dit gebied verwacht mag worden, dat het tot meer kennis van de oorzaken en uitingsvormen van dit geweld zal leiden en daarmee tot een meer adequate bestrijding ervan;
verzoekt de Regering:
a. het probleem van het geweld tegen vrouwen tot een beleidsprioriteit te maken;
b. aan de Kamer op korte termijn een eerste beleidsnotitie over te leggen, waarin tenminste een verkenning van de problematiek en een informatief gedeelte over de activiteiten van de Regering op dit gebied zijn opgenomen, en gaat over tot de orde van de dag.'
Tweede Kamer der Staten-Generaal, zitting 1980-1981, Rijksbegroting voor het jaar 1981, nr. 16400, Hoofdstuk XVI, Departement van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk. Motie nr. 80, van het lid Van der Spek, voorgesteld op 28 januari 1981. (terug)
-
The Advocate, 4 maart 1983. (terug)
-
Vrouwentongen nummer 4 en 5, 1984. Voortaan afgekort als VT4 en VT5. (terug)
-
Dit onderzoek, uitgevoerd door Carolien de Groot en Annelies Plekker, werd genoemd in: Sybilla Claus, 'Krabben, slaan en schoppen', SEK nummer 7, 1989. (terug)
-
Diana van Oort: (On)zichtbaar. (Sexueel) geweld tegen lesbische en bisexuele vrouwen en meisjes, Publicatiereeks Homostudies Utrecht deel 21, Utrecht 1993. Het onderzoek behelst vooral een getalsmatige inventarisatie (en bevat een eindeloze hoeveelheid tabellen) en richtte zich niet op theorievorming. Geweld in lesbische verhoudingen wordt behandeld in paragraaf 3.3.7, pp. 90-98. (terug)
-
Naming the Violence. Speaking out about Lesbian Battering, geredigeerd door Kerry Lobel voor de Lesbian Task Force van de National Coalition Against Domestic Violence (NCADV), The Seal Press, Seattle 1986. Het boek bestaat uit een verzameling verhalen van vrouwen die terugblikken op hun ervaringen met mishandeling binnen een relatie, en een theoretisch gedeelte.
Naming the Violence wordt in het navolgende afgekort als NtV. De vertaling van de citaten is van mij. (terug)
-
Hetzelfde probleem gold voor die paar openbare discussies die er gehouden zijn over (seksueel) geweld door vrouwen. Het is volstrekt onduidelijk of daar behalve slachtoffers wellicht ook daders aanwezig zijn. Zo'n situatie is niet bepaald bevorderlijk voor een openhartig gesprek. (terug)
-
NRC Handelsblad, 14 november 1989. Onder mishandeling verstaat het LBVK zowel lichamelijke mishandeling (36 procent van de gevallen), verwaarlozing (13 procent), emotionele mishandeling of verwaarlozing (26 procent) als seksueel misbruik (20 procent). (terug)
-
In Opzij van april 1990 ging José Rijnaarts uitgebreid in op incest gepleegd door vrouwen. Rijnaarts baseerde zich daarbij op dezelfde jaarverslag van het LBVK als ik in een eerdere versie van dit stuk deed. Rijnaarts wees in haar artikel tevens op het feit dat de slachtoffers niet alleen meisjes zijn. Zie voor dat laatste ook het interview met Woet Gianotten in de Volkskrant, november 1988. Het Jaarboek 1988 van de Stichting Tegen Haar Wil Amsterdam meldt 38 telefoontjes van jongens die seksueel misbruikt zijn (1,6% van het totaal aantal meldingen bij de stichting). (terug)
-
Tegen Haar Wil: Jaarboek 1988, pag. 35. (terug)
-
Tegen Haar Wil: Jaarboek 1988, pag. 47. (terug)
-
Diana van Oort: (On)zichtbaar. (Sexueel) geweld tegen lesbische en bisexuele vrouwen en meisjes, paragraaf 3.3.8, pp. 98-107. (terug)
-
Het onderzoek werd uitgevoerd door de Projectgroep Vrouwenarbeid van de Universiteit van Groningen. Zie de Volkskrant, 26 april 1990 en Vrij Nederland, 28 april 1990. Overigens blijkt uit dit onderzoek dat mannen een situatie waarin ze zich belaagd voelen, aanzienlijk eerder als een poging tot seksuele intimidatie beschrijven dan vrouwen dat doen: die laatsten zijn kennelijk meer gewend. (terug)
-
Voorlopige nota met betrekking tot het beleid ter bestrijding van sexueel geweld tegen vrouwen en meisjes, Rijswijk 1983, pag. 13. (terug)
-
Zie voor kritiek op de nadruk op economische onafhankelijkheid bij het tegengaan van seksueel geweld: Karin Spaink, Daar sta je dan met je goeie gedrag, opgenomen in de congresbundel Mannen, Geweld, Seksualiteit, Driebergen 1985. (terug)
Copyright Karin Spaink.
Deze tekst wordt uitsluitend
voor persoonlijk gebruik aangeboden.
|